Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
Opschrift
Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
Preambule
Zijne Majesteit de Koning der Belgen,
Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg,
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,
Van mening, dat het gezien de nauwe band waardoor Hun landen verenigd zijn en met name ten gevolge van de afschaffing van de personencontrole aan de binnengrenzen, noodzakelijk is om de mogelijkheid tot uitlevering van misdadigers uit te breiden tot een groter aantal strafbare feiten, de daaraan verbonden formaliteiten te vereenvoudigen en rechtshulp in strafzaken op uitgebreidere schaal mogelijk te maken dan de bestaande verdragen toelaten;
Uitgaande van de beginselen vervat in de Europese overeenkomsten aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken;
Hebben besloten een verdrag te sluiten tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden tot regeling van de uitlevering van misdadigers en de rechtshulp in strafzaken en hebben als Gevolmachtigde aangewezen:
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
Zijne Excellentie de Heer H. Fayat, Minister Adjunkt voor Buitenlandse Zaken;
Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg:
Zijne Excellentie de Heer N. Hommel, buitengewoon en gevolmachtigd Ambassadeur te Brussel;
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Zijne Excellentie Jonkheer E. Teixeira de Mattos, buitengewoon en gevolmachtigd Ambassadeur te Brussel;
Die, na elkander hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten te hebben overgelegd, zijn overeengekomen als volgt: