Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 08-10-2003, AN8037, AWB 02/821 t/m 02/829

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 08-10-2003, AN8037, AWB 02/821 t/m 02/829

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
8 oktober 2003
Datum publicatie
13 november 2003
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2003:AN8037
Zaaknummer
AWB 02/821 t/m 02/829

Inhoudsindicatie

Op 22 mei 2002 heeft het College van appellanten beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen aan hen gerichte besluiten van verweerder van 11 april 2002. Bij deze besluiten is beslist op bezwaren van appellanten tegen heffingsnota's van verweerder dan wel van het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (welk schap terzake van de oplegging van de onderhavige heffingen namens verweerder optreedt en hierna mede onder verweerder wordt begrepen).

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 02/821 t/m 02/829 8 oktober 2003

4126 Bestemmingsheffing wijn

Uitspraak in de zaak van:

1. Aldi Zaandam B.V., te Zaandam;

2. Aldi Drachten B.V., te Drachten;

3. Aldi Ommen B.V., te Ommen;

4. Aldi Culemborg B.V., te Culemborg;

5. Aldi Best B.V., te Best;

6. Aldi Roosendaal B.V., te Roosendaal;

7. Laurus N.V., te Rotterdam;

8. Makro Zelfbedieningsgroothandel C.V., te Amsterdam;

9. A Wijnimport B.V., te Margraten,

appellanten,

gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, te Utrecht,

tegen

het Productschap Wijn, te Den Haag, verweerder,

gemachtigden: mr. R.J.M. van den Tweel, advocaat te Den Haag.

1. De procedure

Op 22 mei 2002 heeft het College van appellanten beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen aan hen gerichte besluiten van verweerder van 11 april 2002. Bij deze besluiten is beslist op bezwaren van appellanten tegen heffingsnota's van verweerder dan wel van het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten (welk schap terzake van de oplegging van de onderhavige heffingen namens verweerder optreedt en hierna mede onder verweerder wordt begrepen).

De gronden van de beroepen zijn op 24 juni 2002 ingediend.

Op 24 juli 2002 heeft verweerder één verweerschrift ingediend voor alle beroepen gezamenlijk.

Bij brief van 28 mei 2003 heeft verweerder nadere stukken ingediend.

Bij brief van eveneens 28 mei 2003 hebben appellanten nadere stukken ingediend.

Bij brief van 3 juni 2003 heeft verweerder opnieuw nadere stukken ingediend.

Op 11 juni 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij, bij monde van hun gemachtigden, hun standpunten toegelicht. Namens verweerder waren tevens B, C en D, allen werkzaam bij verweerder, aanwezig.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Bij nota van 27 januari 1994 heeft verweerder aan appellante sub 4 (hierna ook: Aldi Culemborg) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota's van 5 mei 1994 heeft verweerder aan de rechtsvoorgangster van appellante sub 8 (hierna: Makro) en aan appellante sub 9 (hierna: A) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota van 14 juli 1994 heeft verweerder aan appellante sub 3 (hierna ook: Aldi Ommen) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota van 22 september 1994 heeft verweerder aan appellante sub 1 (hierna ook: Aldi Zaandam) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota's van 6 oktober 1994 heeft verweerder aan appellante sub 2 (hierna ook: Aldi Drachten) en aan appellante sub 7 (hierna ook: "Laurus", waaronder in deze uitspraak mede Vendex Food Groep B.V., te Helmond, wordt begrepen) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota van 2 maart 1995 heeft verweerder aan appellante sub 5 (hierna ook: Aldi Best) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Bij nota van 27 juli 1998 heeft verweerder aan appellante sub 6 (hierna ook: Aldi Roosendaal) een financierings-heffing en een bestemmingsheffing opgelegd.

- Met een regelmaat van ongeveer een maand zijn vervolgens door verweerder dergelijke heffingen aan appellanten opgelegd.

- Bij brief van 15 maart 1999 heeft A bezwaar gemaakt tegen de aan haar gerichte nota van 5 mei 1994 alsmede tegen de daarna maandelijks verzonden heffingsnota's. Bovendien is uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen een nota die volgens het bezwaarschrift zou dateren van 4 februari 1999.

- Eveneens bij brief van 15 maart 1999 heeft Makro bezwaar gemaakt tegen de aan haar gerichte nota van 5 mei 1994 alsmede tegen de daarna maandelijks verzonden heffingsnota's. Bovendien is uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen een nota van 4 februari 1999.

- Bij brief van 6 april 1999 heeft Laurus bezwaar gemaakt tegen de aan haar gerichte maandelijks verzonden heffingsnota's "die januari 1994 (…) aan belanghebbende zijn opgelegd". Bovendien is uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen nota's van 11 maart 1999 en 1 april 1999.

- Bij brieven van 2 juni 1999 hebben appellanten sub 1 tot en met 6 bezwaar gemaakt tegen de aan hen gerichte nota's met de datum als hierboven ten aanzien van hen is aangegeven alsmede tegen de daarna maandelijks verzonden heffingsnota's.

- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

3. De bestreden besluiten

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder aangegeven dat hij aanvankelijk de beslissing op de bezwaren heeft aangehouden in afwachting van de uitspraak van het College in de vergelijkbare zaken AWB 99/644 en AWB 99/645. Nu het College op 3 oktober 2001 uitspraak heeft gedaan in die zaken, beoogt verweerder bij de thans bestreden besluiten te beslissen met inachtneming van vermelde uitspraak van het College.

In de bestreden besluiten is overwogen dat in de gevallen waarin verweerder de gelijksoortigheid van wijn en vruchtenwijn aanneemt, de heffingen onverschuldigd zijn betaald en belanghebbenden om terugbetaling kunnen verzoeken. Met betrekking tot deze terugbetaling wordt opgemerkt dat deze betrekking heeft op "wijn die in Nederland op de markt is gebracht in de periode tussen 1 november 1998 tot en met 31 december 2001 en waarover heffing is betaald".

Vanwege aanwezigheid van bedoelde gelijksoortigheid zal teruggave worden verleend van betaalde heffing over tafelwijn, stille kwaliteitswijn en parelwijn, steeds voorzover geproduceerd in landen van de EU. Teruggave van heffing over deze wijnen, voorzover geproduceerd buiten de EU, kan enkel geschieden voorzover deze wijnen zijn vrijgemaakt voor het invoerrecht in één van de lidstaten van de EU, niet zijnde Nederland.

Met betrekking tot twee andere grieven van appellanten verwijst verweerder naar de beslissingen op bezwaar van 28 juni 1999 die onderwerp vormden van de zaken AWB 99/644 en AWB 99/645 en naar de in die zaken ingediende verweerschriften.

De bestreden besluiten concluderen steeds tot gedeeltelijke gegrondverklaring en gedeeltelijke ongegrondverklaring van het beroep.

4. Het standpunt van appellanten

Appellanten verwijzen ter ondersteuning van hun beroep naar hetgeen Dutch Wine Traders B.V., te Utrecht (hierna: DWT) en E, te Amsterdam (hierna: E), in de beroepszaken AWB 02/642 en AWB 02/643 hebben aangevoerd tegen het besluit van 5 maart 2002 dat verweerder heeft genomen ter uitvoering van de uitspraak van het College van 3 oktober 2001.

Appellanten stellen zich op het standpunt dat bij de bestreden besluiten is beslist op bezwaarschriften tegen heffingsnota's over de maandelijkse periodes tot en met december 2001.

Appellanten sub 1 tot en met 6 hebben al jaren geen accijnsgoederenplaats meer. Verschuldigde accijns wordt door hun leveranciers afgedragen. Tenminste vanaf januari 2001 zijn deze appellanten dus geen ondernemer meer in de zin van de heffingsverordeningen en dus niet heffingplichtig.

Voorts geven appellanten aan dat de bezwaarschriften voor een deel niet zijn ingediend binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vermelde termijn. De termijnoverschrijding is volgens appellanten verschoonbaar.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Bij de bestreden besluiten zijn beslissingen genomen op de in rubriek 2.2 van deze uitspraak vermelde bezwaarschriften van appellanten. Anders dan partijen menen, hebben de besluiten - en dus de uitspraak van het College in de onderhavige zaken - dan ook geen betrekking op nota's die dateren van na deze bezwaarschriften. Dit brengt tevens mee dat de vraag of appellanten sub 1 tot en met 6 vanaf januari 2001 terecht nog als heffingplichtige ondernemers zijn aangemerkt, de grondslag van de onderhavige gedingen te buiten gaat.

5.2 Eerst ter zitting van het College is - door overlegging van hierop betrekking hebbende overzichten door appellanten - duidelijk geworden wat de dagtekening is van de nota's waartegen de bezwaren gericht zijn. Aan de hand van deze gegevens kan worden vastgesteld dat voor acht appellanten één of twee nota's zijn aan te wijzen, waartegen bezwaar is gemaakt binnen de zes wekentermijn van artikel 6:7 Awb. Dit betreft de volgende nota's: Makro: nota van 4 februari 1999; Laurus: nota's van 11 maart 1999 en 1 april 1999; Aldi Drachten en Aldi Roosendaal: beide één nota van 22 april 1999; Aldi Zaandam, Aldi Culemborg en Aldi Best: steeds één nota van 12 mei 1999; Aldi Ommen: nota's van 22 april 1999 en 12 mei 1999.

Ten aanzien van A is geen nota aan te wijzen van een zodanige datum, dat hiertegen binnen zes weken bezwaar is gemaakt. Ten onrechte ging A er in haar bezwaarschrift vanuit, dat sprake zou zijn van een nota van 4 februari 1999. De nota waar A op doelt dateert van 21 januari 1999, zo valt vast te stellen aan de hand van tot de gedingstukken behorende nota van deze datum en het door A vermelde onderwerp en nummer van de nota waartegen het bezwaar zich richt. Het ter zitting door appellanten overgelegde overzicht bevestigt dit.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten met betrekking tot de bezwaren van A alsmede de bezwaren van de andere appellanten, voorzover gericht tegen vroegere dan voormelde nota's, na te gaan of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Door op deze bezwaren inhoudelijk te besluiten zonder dergelijk onderzoek te verrichten, heeft verweerder gehandeld in strijd met de artikelen 6:7 en 6:11 Awb. De bestreden besluiten komen dientengevolge in zoverre in aanmerking om te worden vernietigd.

Appellanten hebben in beroep de gedeeltelijke niet-tijdigheid van hun bezwaren aan de orde gesteld. Verweerder heeft vervolgens verwezen naar de uitspraak van het College van 19 juli 2000, AWB 99/258, 99/259 en 99/408, waarin het College oordeelt dat het beroep op verschoonbare termijnoverschrijding - ook ingeval een rechtsmiddelverwijzing ontbreekt - faalt, indien een periodieke heffing telkens weer zonder protest is voldaan.

Appellanten voeren tegen dit verweer allereerst aan het principieel oneens te zijn met de uitspraak van het College van 19 juli 2000, omdat het College in zijn overwegingen ten onrechte de rechtszekerheid van het bestuursorgaan centraal stelt. Het College ziet evenwel geen aanleiding op dit punt thans anders te oordelen dan in zijn uitspraak van 19 juli 2000.

Voorts voeren appellanten aan dat eerst in maart 2000 uit een publicatie in het PBO-blad blijkt, dat een deel van de heffingen wordt aangewend voor een zogenoemd milieufonds wijn. Tot dat moment gingen appellanten ervan uit dat de opbrengst van de bestemmings-heffing geheel zou worden aangewend voor het fonds wijn en wijnbouwprodukten. Appellanten, die er bezwaar tegen hebben op deze manier voor de gek te worden gehouden, konden hier pas vanaf maart 2000 bezwaar tegen maken, aldus appellanten.

Het College kan appellanten in hun redenering niet volgen, reeds niet nu alle aan de orde zijnde bezwaarschriften van appellanten dateren van de eerste helft van 1999 en dus van vóór bedoelde publicatie in maart 2000. Dit maakt de stelling dat appellanten eerder geen bezwaar hebben gemaakt, omdat de publicatie van maart 2000 toen nog niet had plaatsgevonden, onbegrijpelijk en onaannemelijk.

De slotsom is dan ook, dat geen sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellanten terzake van hun niet-tijdige bezwaren in verzuim zijn geweest. Het College ziet hierin aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien en bedoelde bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk te verklaren.

5.3 Aan de orde is thans of de bestreden besluiten, voorzover deze een reactie vormen op de tijdige bezwaren tegen heffingsnota's, stand kunnen houden. In zoverre overweegt het College als volgt.

Ter onderbouwing van hun beroep hebben appellanten volstaan met een verwijzing naar hetgeen DWT en E in beroep hebben aangevoerd in de zaken AWB 02/642 en AWB 02/643.

In bedoelde zaken heeft het College heden een uitspraak gedaan. Een afschrift hiervan is aan de onderhavige uitspraak gehecht. Hetgeen het College in bedoelde uitspraak onder 5.1 tot en met 5.6 heeft overwogen, geldt - met inachtneming van hetgeen hierna onder 5.4 wordt overwogen - eveneens ten aanzien van appellanten.

5.4 Een aantal van de tijdige bezwaren - te weten van Aldi Best, Aldi Culemborg, Aldi Drachten, Aldi Ommen en Aldi Zaandam - was gericht tegen een nota waarbij heffingen zijn opgelegd over een tijdvak van twee, drie of vier maanden. Naar het oordeel van het College staat geen rechtsregel eraan in de weg om de heffing over een aantal maanden tegelijk op te leggen. De omstandigheid dat de heffingsverordeningen enkel ten aanzien van bestemmings-heffingen, en dan slechts ten aanzien van nota's van minder dan fl. 100,--, uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid tot een dergelijke samenvoeging, houdt geen verbod in om in andere gevallen elke samenvoeging uit te sluiten. Nu vermelde appellanten voorts geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd waarom in hun specifieke situatie de samenvoeging ontoelaatbaar zou zijn, ziet het College geen grond voor vernietiging van het besluit tot handhaving na bezwaar van deze nota's.

5.5 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. De totale kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met als wegingsfactoren 1 voor het gewicht van de zaak en 1,5 in verband met samenhangende zaken, ad € 322,-- per punt).

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt het ten aanzien van A genomen bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van A niet-ontvankelijk;

- vernietigt de ten aanzien van de andere appellanten genomen bestreden besluiten, voorzover hierbij een beslissing is

genomen met betrekking tot andere nota's dan die van 4 februari 1999 ten aanzien van Makro, die van 11 maart 1999 en

1 april 1999 ten aanzien van Laurus, die van 22 april 1999 ten aanzien van Aldi Drachten en Aldi Roosendaal, die van

12 mei 1999 ten aanzien van Aldi Zaandam, Aldi Culemborg en Aldi Best en die van 22 april 1999 en 12 mei 1999 ten

aanzien van Aldi Ommen;

- verklaart de bezwaren van de andere appellanten dan A in zoverre niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het ten aanzien van A genomen vernietigde besluit en van de vernietigde

gedeelten van de ten aanzien van de andere appellanten genomen bestreden besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig

euro) in totaal, te weten € 107,33 (honderdzeven euro en drieëndertig cent) per appellant;

- bepaalt dat verweerder aan appellanten het door elk van hen betaalde griffierecht van € 218,-- (zegge: tweehonderdachttien

euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. C.J. Borman en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003.

w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens