College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28-04-2004, AO9544, AWB 03/458
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 28-04-2004, AO9544, AWB 03/458
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 28 april 2004
- Datum publicatie
- 17 mei 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2004:AO9544
- Zaaknummer
- AWB 03/458
Inhoudsindicatie
Op 18 april 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 maart 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen te wijzigen.
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No.AWB 03/458 28 april 2004
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak in de zaak van:
Koppert Machines en Zonen B.V., te Monster, appellante,
gemachtigde: ir. B.J.C. Booltink, werkzaam bij PKM, te Nieuwegein,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E. Groenewold, werkzaam bij Senter.
1. De procedure
Op 18 april 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 maart 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de weigering een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen te wijzigen.
Verweerder heeft op 16 juni 2003 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Appellante heeft bij brief van 2 maart 2004 de ontvangst van de kennisgeving voor de zitting bevestigd en nog enige nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2004, alwaar de gemachtigde van verweerder is verschenen. Namens appellante is niemand verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Stb. 1995, 635; hierna: de WVA), zoals deze ten tijde van belang luidde, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. inhoudingsplichtige: hetgeen daaronder wordt verstaan voor de heffing van de loonbelasting;
(…)
l. S&O-inhoudingsplichtige:
1º. een inhoudingsplichtige die tevens een onderneming drijft;
2º. een inhoudingsplichtige die niet tevens een onderneming drijft, voor zover hij speur- en ontwikkelingswerk verricht krachtens een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met en voor rekening van een onderneming, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie;
(…)
n. speur- en ontwikkelingswerk: door een S&O-inhoudingsplichtige, dan wel een S&O-belastingplichtige, systematisch georganiseerde en in Nederland verrichte werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op technisch-wetenschappelijk onderzoek of de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe:
1°. fysieke producten;
2°. onderdelen van fysieke producten;
3°. fysieke productieprocessen;
4°. onderdelen van fysieke productieprocessen;
5°. programmatuur of
6°. onderdelen van programmatuur,
(…)
q. S&O-verklaring: de door Onze Minister van Economische Zaken op de voet van artikel 24 aan een S&O-inhoudingsplichtige of een S&O-belastingplichtige afgegeven verklaring betreffende speur- en ontwikkelingswerk.
Artikel 24
1. Aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een kalenderjaar speur-en ontwikkelingswerk te verrichten geeft Onze Minister van Economische Zaken op aanvraag een S&O-verklaring af. (…)
(…)
3. Een verzoek om een S&O-verklaring moet door een S&O-inhoudingsplichtige onderscheidenlijk een S&O-belastingplichtige worden ingediend uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het desbetreffende loon zal worden genoten onderscheidenlijk uiterlijk vier weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar waarin het speur- en ontwikkelingswerk door de S&O-belastingplichtige zal worden verricht. (…)
(…)
7. Een S&O-verklaring kan worden gewijzigd of ingetrokken indien blijkt dat te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die Onze Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring. Een S&O-verklaring kan tevens worden ingetrokken indien blijkt dat de in artikel 25 bedoelde administratie niet voldoet aan het bij of krachtens dat artikel bepaalde. De bevoegdheid tot het wijzigen of intrekken van een verklaring vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 10 april 2002 heeft verweerder aan Koppert Machines B.V. op haar aanvraag voor het jaar 2002 voor vijf projecten een S&O-verklaring als bedoeld in artikel 24 van de WVA afgegeven.
- Bij brief van 27 augustus 2002 heeft appellante verweerder verzocht deze S&O-verklaring om te zetten op de nieuwe naam van de onderneming, te weten Koppert Machines en Zonen B.V. Daarbij is aangegeven dat de activiteiten van de onderneming en het personeel hetzelfde zijn gebleven en dat slechts de naam en het loonbelastingnummer zijn veranderd.
- Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 7 november 2002 afgewezen.
- Namens appellante is bij schrijven van 29 november 2002 bezwaar gemaakt.
- Op 3 februari 2003 is appellante gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is - samengevat - het volgende overwogen.
Er is in casu niet slechts sprake van een statutaire naamswijziging. Het personeel is begin 2002 van Koppert Machines B.V naar appellante overgegaan. Dat zijn twee verschillende vennootschappen. Hiermee is sprake van een andere inhoudingsplichtige met een ander loonbelastingnummer.
De systematiek van de WVA voorziet niet in de mogelijkheid om een afgegeven S&O-verklaring op naam van een andere inhoudingsplichtige of belastingplichtige te zetten. In de WVA staat de inhoudingsplichtige dan wel de belastingplichtige centraal, niet de projecten die door de aanvrager zullen worden uitgevoerd. Inwilliging van het verzoek zou betekenen dat appellante na het sluiten van de wettelijke termijn voor het indienen van aanvragen als nieuwe inhoudingsplichtige wordt geregistreerd. Dat is in strijd met artikel 24, derde lid, van de WVA. Het verzoek tot wijziging is dan ook terecht afgewezen.
Uit de jurisprudentie van het College volgt dat een afgegeven S&O-verklaring niet overdraagbaar is. In het wettelijke stelsel is geen plaats voor wijziging van de inhoudingsplichtige na de wettelijke indieningstermijn. Appellante heeft geen argumenten aangedragen die een andere belangenafweging zouden rechtvaardigen.
Ook artikel 24, zevende lid, van de WVA biedt geen soelaas. Dit artikel is niet bedoeld om achteraf de inhoudingsplichtige te wijzigen. Verweerder is het niet eens met de stelling dat de S&O-verklaring onjuist is en daarom moet worden gewijzigd. Indertijd is een juiste S&O-verklaring afgegeven aan de inhoudingsplichtige die de aanvraag had ingediend.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - samengevat - onder meer het volgende aangevoerd.
De nieuwe tenaamstelling heeft plaatsgevonden om een doorstart te kunnen maken en negatieve publiciteit vanwege een liquidatie te voorkomen. Er heeft geen enkele wijziging in de bedrijfsactiviteiten of in het personeel plaatsgevonden. Er is geen personeel van elders overgekomen. De bedrijfsactiviteiten en –voornemens zijn ongewijzigd en er heeft ook geen wijziging in het kennis- en ervaringsniveau in het bedrijf plaatsgevonden.
Er is derhalve geen nieuwe S&O-toets nodig. In een dergelijke situatie zou een omzetting redelijk zijn.
Bovendien vallen de nieuwe en de oorspronkelijke inhoudingsplichtige onder dezelfde fiscale eenheid, met als moedermaatschappij Koppert Holding B.V.. Aangezien het ter beschikking stellen van werknemers binnen een fiscale eenheid in de WVA mogelijk is, zou op basis van dit argument ook een omzettingsverzoek binnen eenzelfde fiscale eenheid tot de mogelijkheden moeten behoren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 24, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder n, van de WVA, wordt een S&O-verklaring onder meer afgegeven aan een S&O-inhoudingsplichtige die hiertoe voorafgaand een aanvraag heeft ingediend en voornemens is in een kalender(half)jaar een voor hem technisch nieuw fysiek product of productieproces te ontwikkelen. Voor beantwoording van de materiële vraag of sprake is van technische nieuwheid en daarmee van ontwikkelingswerk in de zin van de WVA, is derhalve niet alleen de aard van het beoogde product(ieproces), maar ook het kennis- en ervaringsniveau van de inhoudingsplichtige bepalend.
In dit wettelijk stelsel is geen plaats voor wijziging van de inhoudingsplichtige en daarmee van de S&O-verklaring na de wettelijke indieningstermijn.
5.2 Uit de beschikbare gegevens blijkt dat Koppert Machines B.V en appellante bij de belastingdienst bekend zijn onder verschillende loonbelastingnummers. Het gaat derhalve om verschillende inhoudingsplichtigen. Gelet op hetgeen hiervoor in rubriek 5.1 is overwogen, is het dan ook niet mogelijk om de S&O-verklaring die verleend is aan de ene vennootschap over te dragen aan de andere vennootschap. Dat de vennootschappen deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid maakt dit niet anders.
Aan de door appellante gestelde omstandigheid dat in de samenstelling van het personeel en de aard van de activiteiten geen wijziging is opgetreden, komt in het kader van de voorliggende beoordeling geen betekenis toe.
5.3 Op grond van vorenstaande overwegingen is het College van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden zijn afwijzing van het verzoek tot wijziging in bezwaar heeft gehandhaafd.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. W.E. Doolaard en mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004.
w.g. M.J. Kuiper w.g. R. Meijer