College van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-08-2005, AU1630, AWB 04/870
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 09-08-2005, AU1630, AWB 04/870
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2005
- Datum publicatie
- 29 augustus 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2005:AU1630
- Zaaknummer
- AWB 04/870
Inhoudsindicatie
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Tegemoetkoming ex art. 86
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijde enkelvoudige kamer
AWB 04/870 9 augustus 2005
11249 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Tegemoetkoming ex art. 86
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te X, appellante,
gemachtigde: B,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. G.J.L. Veth.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 22 oktober 2004, bij het College binnengekomen op 26 oktober 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen besluiten van verweerder van 7 mei 2003 en 26 mei 2003, waarbij aan appellante ingevolge artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) een tegemoetkoming in door haar geleden schade is toegekend.
Bij brief van 23 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 21 juli 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante met bericht niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Gwd is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
" Artikel 86
1. Uit het Diergezondheidsfonds wordt aan de eigenaar een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd, indien:
a. dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood;
b. produkten of voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt;
c. maatregelen krachtens het bepaalde in artikel 22, tweede lid, onderdeel f en g, zijn toegepast.
2. De tegemoetkoming in de schade bedraagt:
a. voor verdachte dieren: de waarde in gezonde toestand;
b. voor zieke dieren: het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van de waarde in gezonde toestand;
c. voor produkten en voorwerpen: de waarde op het moment van de maatregel,
(…).
Artikel 87
Alvorens dieren op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel f, worden gedood of producten en voorwerpen op grond van artikel 22, eerste lid, onderdeel g, onschadelijk worden gemaakt, danwel producten en voorwerpen op grond van artikel 22, tweede lid, onderdeel f, worden vernietigd of onschadelijk gemaakt (…) wordt de waarde daarvan vastgesteld.
Artikel 88
(…)
2. De in artikel 87 bedoelde waardevaststelling geschiedt door een beëdigd deskundige, welke wordt aangewezen door Onze Minister.
3. Indien Onze Minister of de eigenaar of diens gemachtigde geen genoegen neemt met de waardevaststelling verzoekt Onze Minister de kantonrechter (…) drie beëdigde deskundigen te benoemen, waaronder de krachtens het tweede lid aangewezen deskundige.
4. Indien over de waardevaststelling geen overeenstemming wordt bereikt, geldt het bedrag dat het gemiddelde is van de verschillende waarderingen.
(…)
Artikel 89
Terstond nadat de waarde is vastgesteld deelt Onze Minister aan de eigenaar het bedrag van de waardevaststelling mede.
(…)
Artikel 91
Schade veroorzaakt door de toepassing van maatregelen, als bedoeld in artikel 17 of 21, kan voor zover deze niet uit hoofde van de artikelen 86 of 90 voor vergoeding in aanmerking komt, in door Onze Minister te bepalen bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk uit het Diergezondheidsfonds worden vergoed."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In verband met maatregelen als bedoeld in artikel 22 Gwd heeft op 24 april 2003 op het bedrijf van appellante een taxatie plaatsgevonden van de waarde van de dieren en de overige besmette of van besmetting verdachte producten en voorwerpen. Uitgaande van een opfokleeftijd van 15 weken is de waarde voor de dieren op basis van de "Waardetabel (opfok)Vleeskuikenouderdieren" vastgesteld op € 183.176,29 (incl. BTW). Appellante heeft het formulier waarin de waarde is vastgesteld voor akkoord getekend.
- Op 26 april 2003 is het bedrijf preventief geruimd.
- Bij besluit van 7 mei 2003 heeft verweerder meegedeeld dat op grond van artikel 86 Gwd een tegemoetkoming in de schade is vastgesteld van € 172.807,82 (excl. BTW), welke tegemoetkoming betrekking had op de gedode dieren.
- Bij besluit van 26 mei 2003 heeft verweerder op grond van artikel 86 Gwd een tegemoetkoming in de schade vastgesteld van € 903,99. Deze (nadere) vergoeding had betrekking op de producten en voorwerpen waar appellante nog geen besluit en betaling over had ontvangen.
- Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief van 2 juni 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 8 september 2003 heeft appellante haar bezwaren telefonisch toegelicht.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen.
De besluiten van 7 mei 2003 en 26 mei 2003 zien op een tegemoetkoming in de schade voor de geruimde dieren en onschadelijk gemaakte producten en voorwerpen en niet op eventuele overige schadeposten. Gevolgschade valt buiten de werking van artikel 86 Gwd. Voor zover het bezwaar betrekking heeft op beweerde gevolgschade is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.
Aangezien twee dagen zijn verstreken tussen de taxatie en de ruiming en appellante in deze periode kosten heeft gemaakt voor de verzorging van de dieren, wordt appellante alsnog een dagvergoeding van € 1.004,60 toegekend om de gemaakte kosten te vergoeden. Het bezwaar is in zoverre gegrond.
Aangezien entstoffen diergeneesmiddelen zijn vallen de entstoffen volgens de Wet op de omzetbelasting in het lage tarief en dient het uit te keren bedrag voor de entstoffen niet verminderd te worden met 19%, maar met 6%. Ook in zoverre is het bezwaar gegrond.
Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de dieren eerst twee dagen na de taxatiedatum / screeningsdatum zijn geruimd. De uitbetaling voor de twee dagen is door verweerder berekend op een dagvergoeding. De dagvergoeding is lager dan de waardestijging voor de twee extra dagen van de dieren afgeleid uit de gehanteerde waardetabel, te weten € 1949,92. Appellante meent dat de waarde van de preventief geruimde dieren op de dag van de daadwerkelijke ruiming moet worden bepaald.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen zijn in beroep verdeeld over de vraag of verweerder de waarde van de dieren juist heeft vastgesteld.
Ingevolge artikel 87 Gwd dient de waarde van de verdachte dieren te worden vastgesteld alvorens de dieren krachtens het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onderdeel f worden gedood. Het College is van oordeel dat verweerder deze waardevaststelling in redelijkheid heeft uitgevoerd en overweegt hiertoe het volgende.
Verweerder hanteert het beleid dat de screeningsdatum bepalend is voor de waardevaststelling. Na de screening hebben de dieren geen handelswaarde meer, omdat vanaf dit moment vaststaat dat de dieren zullen worden gedood. Het risico van uitval door ziekte of sterfte tussen screening en ruiming komt voor rekening van verweerder. Verweerder heeft voorts gesteld dat de ruiming in de ideale situatie op dezelfde dag wordt verricht als de screening, maar dat het in de praktijk tijdens een crisis is voorgekomen dat bedrijven pas een aantal dagen na de screening zijn geruimd.
Het College acht dat beleid niet onredelijk en ziet daarin een toereikende motivering voor het standpunt dat het tijdbestek van twee dagen tussen de screening en de werkelijke ruiming geen aanleiding behoefde te vormen voor een hertaxatie van de kuikens. Het College heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat verweerder appellante voor de twee dagen alsnog een dagvergoeding heeft toegekend. Appellante is daardoor in de kosten tegemoetgekomen die zij voor de verzorging van de kuikens tot de ruiming heeft moeten maken en zij is financieel in dezelfde positie gebracht als wanneer de ruiming direct op de screening zou zijn gevolgd. De grief van appellante dat verweerder de waarde van de dieren had moeten vaststellen op de dag van de daadwerkelijke ruiming faalt dan ook.
5.2 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Graefe