Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-10-2005, AU5014, AWB 04/790en 04/791

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-10-2005, AU5014, AWB 04/790en 04/791

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
19 oktober 2005
Datum publicatie
26 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:CBB:2005:AU5014
Zaaknummer
AWB 04/790en 04/791
Relevante informatie

Inhoudsindicatie

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Regeling identificatie en registratie van dieren

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 04/790 en 04/791 19 oktober 2005

11224 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Regeling identificatie en registratie van dieren

Uitspraak in de zaken van:

A Horses V.O.F., te B, appellante,

gemachtigde: mr. S.A. Wensing, advocaat te Roden,

tegen

het Productschap Vee en Vlees, verweerder,

gemachtigde: mr. W.J.L. Verheul, werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat PPE/PVV.

1. De procedure

Bij besluit van 26 mei 2004 heeft de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (hierna: de KWPN) de door appellante bij brief van 24 mei 2004 gedane aanvraag afgewezen. Die aanvraag zag op de afgifte van een paspoort als bedoeld in de Verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2004 (hierna: de Verordening I&R) voor het paard Simpel Mind.

Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de KWPN de door appellante bij formulier van 28 april 2004, aangevuld bij brief van 24 mei 2004, gedane aanvraag van een duplicaatpaspoort als bedoeld in de Verordening I&R voor het paard Rozelina afgewezen.

Tegen de besluiten van 26 en 27 mei 2004 heeft appellante bij brief van 8 juni 2004, gericht aan verweerder, en bij brief van 14 juni 2004, gericht aan de KWPN, bezwaar gemaakt.

Bij besluiten van 18 augustus 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard en de besluiten van 26 en 27 mei 2004 gehandhaafd.

Tegen deze besluiten heeft appellante beroep ingesteld bij brieven van 20 september 2004, bij het College ingekomen op dezelfde datum.

Bij brief van 25 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift in beide zaken ingediend.

Bij brief van 16 december 2004 heeft appellante een nader stuk ingediend.

Op 5 januari 2005 heeft in beide zaken het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Aan de zijde van appellante is tevens C verschenen, vennoot van appellante.

Na de behandeling ter zitting is in beide zaken het onderzoek gesloten.

Op 19 januari 2005 heeft appellante een nader stuk ingediend.

Bij beschikking van 25 januari 2005 heeft het College het onderzoek in beide zaken heropend. Bij griffiersbrief van 27 januari 2005 heeft het College enkele vragen aan verweerder gesteld.

Bij brief van 23 februari 2005 heeft verweerder hierop een reactie ingediend en een nader stuk overgelegd.

Bij griffiersbrief van 8 april 2005 heeft het College appellante onder meer verzocht om aan te geven wat haar procesbelang is in de zaak over Rozelina.

Bij brief van 18 april 2005 heeft appellante een reactie gegeven op de brief van verweerder van 23 februari 2005 en op de griffiersbrief van 8 april 2005.

Bij brieven van 3 en 4 mei 2005 hebben respectievelijk verweerder en appellante toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Het College heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In de Verordening I&R (PBO-blad nr. 80, blz. 2 e.v.), die op 22 oktober 2003 is vastgesteld door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees en die, voorzover hier van belang, op 1 januari 2004 in werking is getreden, zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

" Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

4. eigenaar: de natuurlijke of rechtspersoon die de paardachtige in eigendom heeft dan wel beroepsmatig de beschikkingsmacht uitoefent over de paardachtige;

5. paardachtigen: als huisdier gehouden of in het wild levende paarden, met inbegrip van zebra's, en ezels of kruisingen daarvan;

(…)

16. paspoort: het identificatiedocument als bedoeld in Beschikking 93/623 EEG en Beschikking 2000/68/EG;

(…)

Artikel 6

1. Het paspoort wordt door het bestuur uitgegeven. Hiertoe gemandateerde erkende instellingen en hippische sportorganisaties dragen namens het bestuur zorg voor de uitgifte van het paspoort. De mandatering geschiedt bij afzonderlijk bestuursbesluit.

2. Bij het in het eerste lid bedoelde besluit stelt het bestuur een protocol vast waarin de door de erkende instellingen en hippische sportorganisaties in acht te nemen aanwijzingen ter zake van de beoordeling van paspoortaanvragen, de uitgifte van paspoorten en de daarbij te volgen procedures en te voeren registers worden gegeven en wijst het bestuur de functionarissen van de erkende instellingen en hippische sportorganisaties aan die worden gemandateerd om de paspoortaanvragen te beoordelen respectievelijk paspoorten uit te geven.

(…)

Artikel 7

1. Het paspoort wordt door de eigenaar aangevraagd (…)

Artikel 16

1. In geval van verlies of diefstal van het paspoort stelt de eigenaar de in artikel 6, eerste lid, bedoelde erkende instelling of hippische sportorganisatie die het paspoort heeft uitgegeven schriftelijk en onverwijld van het feit op de hoogte.

2. De eigenaar dient in het in het eerste lid bedoelde geval overeenkomstig artikel 7 een paspoortaanvraag in onder vermelding "aanvraag duplicaat".

(…) "

In de Verordening tot wijziging van de Verordening identificatie en registratie van paardachtigen (PVV) 2004 (PBO-blad nr. 45, p. 14 e.v.), die het bestuur van het Productschap Vee en Vlees op 14 juli 2004 heeft vastgesteld, zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:

" Artikel I

(…)

D

In paragraaf 9 wordt na artikel 24 een nieuw artikel 24a ingevoegd, dat komt te luiden als volgt:

Artikel 24a

Het hippisch paspoort als bedoeld in artikel 5.1 van de Regeling handel levende dieren en levende producten, zoals het artikel luidde vóór 1 januari 2004, en dat is afgegeven vóór 1 januari 2004, wordt als paspoort in de zin van deze verordening aangemerkt, voor zover dit paspoort in overeenstemming is met de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 oktober 1993 tot vaststelling van een identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (PbEG L 298).

Artikel II

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag van dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin zij wordt geplaatst. Artikel I, onderdeel D, werkt terug tot en met 1 januari 2004. "

Artikel 2 van het Besluit houdende mandatering van erkende instellingen en hippische sportorganisaties tot uitgifte van paspoorten voor paardachtigen (PVV) 2004 (PBO-blad nr. 80, blz. 69 e.v.) luidt als volgt:

" De voorzitter van de hierna genoemde erkende instellingen en hippische sportorganisaties wordt mandaat verleend om namens het bestuur, met inachtneming van het in de bijlage opgenomen protocol en het bij of krachtens de verordening bepaalde, te besluiten en stukken te ondertekenen betreffende het uitgeven van het paspoort bedoeld in artikel 6 van de verordening:

(…)

De Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (…) "

Het Protocol paspoortuitgifte dat als bijlage is opgenomen bij het Besluit houdende mandatering van erkende instellingen en hippische sportorganisaties tot uitgifte van paspoorten voor paardachtigen (PVV) 2004, luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

" (…)

2. Behalve in geval van de aanvraag van een vervolgpaspoort op voet van artikel 18 van de verordening of de aanvraag van een duplicaatpaspoort op voet van artikel 16 of 17 van de verordening, wordt geen paspoort uitgegeven ten behoeve van een paardachtige waarvoor reeds een paspoort is uitgegeven.

(…) "

In artikel 1 van Beschikking nr. 93/623/EEG van de Commissie van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (Pb L 298, blz. 45), is het volgende bepaald:

" Het identificatiedocument van de geregistreerde paardachtigen moet in overeenstemming zijn met het bepaalde in de bijlage. "

In de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG is neergelegd welke gegevens het paspoort moet bevatten. Het betreft, kort gezegd, gegevens over de eigenaar van de paardachtige, identificatie van de paardachtige, registratie van de identiteitscontroles, registratie van de inentingen, alsmede door de laboratoria verrichte gezondheidscontroles.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van Beschikking nr. 2000/68/EG van de Commissie van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (Pb L 23, blz. 72), wordt de bijlage bij Beschikking 93/623/EEG aldus gewijzigd dat het paspoort ook gegevens over de medische behandeling moet bevatten.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante exploiteert een springstal, waar zij springpaarden africht en traint voor springwedstrijden. Verder houdt appellante zich bezig met het fokken en in- en verkopen van springpaarden. De paarden Rozelina en Simpel Mind werden ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten op het bedrijf van appellante gehouden en zijn afkomstig van D, een andere handelaar in paarden. Appellante heeft van D niet de paspoorten ontvangen die in juni 1998 en augustus 1999 zijn verstrekt voor respectievelijk Rozelina en Simpel Mind. Tussen (onder meer) appellante en D bestaat onenigheid over wie eigenaar van de paarden is.

- Op 5 december 2003 heeft appellante bij de KWPN een aanvraagformulier ingediend voor afgifte van een vervangend registratiebewijs/paspoort voor Rozelina.

- Bij vonnis in kort geding van 30 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem de vordering van appellante om D te gebieden het paspoort van Rozelina en het KWPN-registratiebewijs en het paspoort van Simpel Mind af te geven, afgewezen.

- Bij brief van 28 april 2004 heeft appellante, onder verwijzing naar de Verordening I&R, de KWPN verzocht om voor Rozelina een duplicaatpaspoort af te geven.

- In reactie op deze brief heeft de KWPN bij brief van 7 mei 2004 aan appellante meegedeeld dat appellante en D tegenstrijdige verklaringen hadden afgelegd en dat om die reden partijen om nadere opheldering zou worden gevraagd. De behandeling van de aanvraag om een duplicaatpaspoort voor Rozelina zou zolang worden aangehouden.

- Bij brief van 24 mei 2004 heeft appellante de KWPN verzocht om een paspoort voor Simpel Mind te verstrekken.

- Bij brief van dezelfde datum heeft appellante de KWPN verzocht om op haar aanvraag betreffende Rozelina te beslissen.

- Bij besluit van 26 mei 2004 heeft de KWPN namens verweerder de aanvraag voor Simpel Mind afgewezen, met de overweging dat voor Simpel Mind reeds eerder een paspoort was afgegeven.

- Bij besluit van 27 mei 2004 heeft de KWPN namens verweerder de aanvraag voor Rozelina eveneens afgewezen, met de overweging dat voor Rozelina reeds eerder een paspoort was afgegeven. Daarbij heeft de KWPN vermeld dat inmiddels was gebleken dat het paspoort nog in het bezit was van D en heeft de KWPN appellante naar hem verwezen.

- Tegen de besluiten van 26 en 27 mei 2004 heeft appellante bij brief van 8 juni 2004, gericht aan verweerder, en bij brief van 14 juni 2004, gericht aan de KWPN, bezwaar gemaakt.

- Bij uitspraak van 21 juli 2004, no. AWB 04/502, heeft de voorzieningenrechter van het College onder meer bepaald dat verweerder binnen vier weken op de bezwaren diende te beslissen.

- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

3. Het standpunt van verweerder

In de bestreden besluiten heeft verweerder allereerst overwogen dat de voorzieningenrechter van het College bij uitspraak van 21 juli 2004 heeft overwogen dat de brieven van 26 en 27 mei 2004 besluiten zijn in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en dat appellante als houder van Rozelina en Simpel Mind belanghebbende is.

Verweerder heeft verder in de bestreden besluiten overwogen dat geen paspoort mag worden uitgegeven als al eerder voor hetzelfde paard een paspoort is uitgegeven; slechts onder bepaalde voorwaarden kan een duplicaatpaspoort worden uitgegeven. Volgens verweerder kan een vóór 1 januari 2004 afgegeven hippisch paspoort worden beschouwd als een paspoort in de zin van de Verordening I&R. Uit de administratie van de KWPN heeft verweerder opgemaakt dat gelijktijdig met het inschrijven van Rozelina en Simpel Mind in het stamboekregister voor deze paarden een paspoort is verstrekt, namelijk in respectievelijk juni 1998 en augustus 1999. Verweerder heeft erop gewezen dat slechts ingeval van diefstal of verlies van een paspoort een duplicaat kan worden afgegeven. Nu al eerder paspoorten zijn afgegeven voor Rozelina en Simpel Mind en die paspoorten niet zijn verloren of gestolen, zijn de aanvragen terecht afgewezen. Om die reden heeft verweerder in de bestreden besluiten de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.

In het verweerschrift heeft verweerder er verder op gewezen dat van appellante als professionele handelaar in paarden mocht worden verlangd bij de koop van Rozelina en Simpel Mind na te vragen of de paarden in een erkend stamboek waren geregistreerd en of voor hen een paspoort was uitgegeven. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hem bij navraag is gebleken dat het paspoort voor Simpel Mind zich bij de heer E bevindt, een huidige of vorige eigenaar van het paard. De Verordening I&R maakt de door appellante voorgestelde inneming door verweerder van de paspoorten bij de huidige houders ervan, niet mogelijk, aldus verweerder. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat de geschillen over de eigendom van Rozelina en Simpel Mind niet op een bestuursrechtelijke wijze, maar op een civielrechtelijke wijze moeten worden opgelost; de verlening van duplicaten ingeval van onduidelijke eigendomsverhoudingen is in strijd met de belangen die de Verordening I&R beoogt te dienen, te weten het waarborgen van de voedselveiligheid en het vrijmaken van het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen.

Bij brief van 23 februari 2005 heeft verweerder naar voren gebracht dat in het kader van de afwikkeling van het faillissement van de heer D, inmiddels is gebleken dat het paspoort voor Simpel Mind zich niet bevindt bij de heer E, maar bij mevrouw F, die stelt (mede-)eigenaar van het paard te zijn. Verder heeft verweerder naar voren gebracht dat Rozelina zonder bijbehorende documenten is verkocht aan een onbekende koper en naar Zweden is vervoerd. In reactie op de vraag die het College bij griffiersbrief van 27 januari 2005 heeft gesteld, heeft verweerder vermeld dat het paspoort voor Rozelina wel de in de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG opgenomen gegevens bevat en niet de aanvullende gegevens bedoeld in Beschikking nr. 2000/68/EG.

4. Het standpunt van appellante

Appellante voert in beroep aan dat verweerder haar bezwaren gegrond had moeten verklaren, omdat verweerder zijn standpunt dat de beslissingen van 26 en 27 mei 2004 geen besluiten waren, alsmede zijn standpunt dat appellante geen belanghebbende is, in de bestreden besluiten heeft verlaten.

Appellante betoogt in beroep verder dat de eerder afgegeven paspoorten voor respectievelijk Rozelina en Simpel Mind dateren van vóór de inwerkingtreding van de Verordening I&R, en om die reden geen paspoorten kunnen zijn als bedoeld in die verordening. De op 14 juli 2004 vastgestelde wijziging van de Verordening I&R acht appellante in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Verder stelt appellante dat de redenen om een duplicaat te verstrekken, vermeld in artikel 16 van Verordening I&R, niet limitatief zijn. Bovendien meent appellante dat het paspoort voor Simpel Mind wel degelijk is verloren, omdat verweerder niet kan achterhalen waar het paspoort zich bevindt. Het paspoort voor Rozelina zou verweerder bij de vorige eigenaar moeten invorderen.

Bij brief van 18 april 2005 wijst appellante erop dat niet kan worden geverifieerd of het voor Rozelina afgegeven paspoort in overeenstemming is met de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG. Verder betoogt appellante dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat de heer D eigenaar is van Simpel Mind, nu zowel appellante, als de heer E en mevrouw F, dat betwisten. Aangezien appellante Simpel Mind al geruime tijd in bezit heeft en de vermeende eigenaren het paard nooit hebben opgeëist, moet verweerder volgens appellante ervan uitgaan dat zij de rechtmatige eigenaar is. Appellante stelt verder dat Rozelina is verkocht aan een nieuwe eigenaar binnen Nederland en dat zij met de koper heeft afgesproken het paspoort aan hem te zullen overhandigen; om die reden meent zij nog belang te hebben bij een uitspraak van het College inzake Rozelina.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College acht in hetgeen appellante in de brief van 18 april 2005 naar voren heeft gebracht, voldoende belang gelegen bij een uitspraak over zowel Rozelina als Simpel Mind.

5.2 Over de door appellante in beroep naar voren gebrachte stelling dat verweerder de bezwaren gegrond had moeten verklaren, reeds omdat verweerder de beslissingen van 26 en 27 mei 2004 ten onrechte niet als besluiten heeft aangemerkt en appellante ten onrechte niet als belanghebbende bij die besluiten, overweegt het College als volgt. De standpunten waar appellante op doelt, heeft verweerder naar voren gebracht in het kader van de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening ten aanzien van de besluiten van 26 en 27 mei 2004 door de voorzieningenrechter van het College. De standpunten zijn niet ten grondslag gelegd aan die besluiten, noch aan de thans in beroep bestreden besluiten. In deze beroepsgrond ziet het College daarom geen aanleiding om de beroepen gegrond te verklaren.

5.3 De Verordening I&R, die een uitwerking van Europese regelgeving is, kent, samengevat en voorzover hier van belang, het volgende systeem. De eigenaar van een paard zorgt ervoor dat een paard binnen zeven maanden na zijn geboorte een paspoort verkrijgt. Dit paspoort dient het paard gedurende zijn gehele leven te vergezellen. Na het overlijden van het paard dient het paspoort te worden geretourneerd. Indien voor een paard een paspoort is verschaft, kan aan de eigenaar slechts in twee gevallen een nieuw paspoort worden verleend: in het geval van diefstal of verlies van het paspoort kan de eigenaar ingevolge artikel 16 een duplicaatpaspoort worden verleend en in het geval het paspoort geen ruimte meer biedt voor aantekeningen kan ingevolge artikel 18, na overlegging van het paspoort, een vervolgpaspoort worden verleend. Het in de Verordening I&R neergelegde systeem beoogt aldus enerzijds te bewerkstelligen dat een paard steeds vergezeld gaat van een paspoort en anderzijds te voorkomen dat voor een paard tegelijkertijd meerdere paspoorten in omloop zijn.

5.4 Appellante is van mening dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd nieuwe paspoorten voor de paarden Rozelina en Simpel Mind aan haar te verstrekken. Het College volgt appellante hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.

5.4.1 Vaststaat dat voor beide paarden in 1998 respectievelijk 1999 een paspoort is afgegeven. Dit waren zogenaamde hippische paspoorten als bedoeld in artikel 5.1 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten. Gelet op het feit dat de tot 1 januari 2004 afgegeven hippische paspoorten en de vanaf die datum door of namens verweerder afgegeven en af te geven paspoorten uitvoering geven aan dezelfde Europese regelgeving, is sprake van een continuïteit in de regelgeving die verhindert dat voor een paard waarvoor eerder een hippisch paspoort is afgegeven, door of namens verweerder een nieuw paspoort wordt afgegeven, tenzij het hippisch paspoort wordt ingeleverd. Een andere opvatting zou in strijd komen met het hiervoor vermelde oogmerk van de Verordening I&R dat moet worden voorkomen dat voor een paard tegelijkertijd meerdere paspoorten in omloop zijn. Dit blijkt ook uit het bepaalde in artikel 24a van de Verordening I&R; de tekst van dat artikel gaat niet zover dat als mocht blijken dat het hippisch paspoort niet de gegevens bevat als vermeld in Beschikking nr. 2000/68/EG, er in rechte van zou moeten worden uitgegaan dat geen paspoort is afgegeven. In een dergelijk geval ligt het in de rede het hippische paspoort, indien aanvulling van de gegevens niet mogelijk is, in te leveren en te doen vervangen door een paspoort.

5.4.2 Appellante meent dat zij ten tijde van belang eigenaar van beide paarden was, maar dit wordt door derden betwist. In elk geval zijn de paspoorten bij de door appellante gestelde eigendomsoverdracht niet aan haar overgedragen.

De stukken en het verhandelde ter zitting bieden onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van verlies van de paspoorten. Veeleer lijkt sprake te zijn van een weigering bij derden de paspoorten aan appellante af te geven vanwege de betwisting van het eigenaarschap van appellante. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd op grond van artikel 16 van de Verordening I&R een duplicaatpaspoort aan appellante af te geven.

Anders dan appellante meent, is het niet aan verweerder om te achterhalen waar de paspoorten zich bevinden en om deze te bemachtigen. Het vereiste dat het paspoort het paard steeds dient te vergezellen, brengt immers mee dat het bij een eigendomsoverdracht van een paard aan de opvolgende eigenaar is om het paspoort van het paard van de vorige eigenaar te verkrijgen. Dat appellante tot de door haar gestelde eigendomsverkrijging van de paarden is overgegaan zonder gelijktijdig afgifte van de paspoorten van de paarden te bewerkstelligen, komt voor haar rekening en risico.

5.4.3 Appellantes standpunt dat verweerder aan haar paspoorten had moeten verlenen, omdat de in 1998 en 1999 verleende paspoorten niet met toepassing van artikel 24a van de Verordening I&R als paspoorten in de zin van de verordening kunnen worden aangemerkt en deze paspoorten daarom geen geldige paspoorten zijn, deelt het College evenmin.

Ook indien de paspoorten niet in overeenstemming zouden zijn met de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG zoals nadien gewijzigd, is daarmee nog niet gezegd dat verweerder gehouden is aan appellante op grond van de Verordening I&R nieuwe paspoorten te verstrekken. Verweerder kan in een geval als het onderhavige, waarin op grond van de beschikbare informatie moet worden aangenomen dat de oorspronkelijke paspoorten van de paarden Rozelina en Simpel Mind nog in omloop zijn, dat deze paspoorten worden gehouden door personen die eigenaar zijn of zijn geweest van de paarden, terwijl appellante bij de door haar gestelde eigendomsoverdrachten niet heeft bewerkstelligd dat de paspoorten zijn overgedragen, niet worden verplicht om voor de paarden een tweede paspoort te verlenen. Verweerder heeft terecht overwogen dat het op de weg van appellante ligt om het eerder afgegeven hippisch paspoort van haar rechtsvoorganger te verkrijgen.

5.5 Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.B.L. van der Weele