Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-01-2009, BH0436 BJ4461, AWB 06/599, 06/604, 06/631, 06/671, 06/673

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19-01-2009, BH0436 BJ4461, AWB 06/599, 06/604, 06/631, 06/671, 06/673

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
19 januari 2009
Datum publicatie
21 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:CBB:2009:BH0436
Zaaknummer
AWB 06/599, 06/604, 06/631, 06/671, 06/673
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:68

Inhoudsindicatie

Mededingingswet

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 06/599, 06/604, 06/631, 06/671, 06/673 19 januari 2009

9500 Mededingingswet

Beslissing ex artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht in de hoger beroepen van de volgende partijen

(wier hoger beroep is geregistreerd onder het nummer dat hierna telkens achter de weergave van die partijen is vermeld):

1. raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: NMa)

AWB 06/599,

gemachtigden: mr. B.J. Drijber en mr. J.A. Hendriks, advocaten te ’s-Gravenhage,

2. Landesvereinigung der Erzeugerorganisationen für Nordseekrabben- und Küstenfischer an der schleswig-holsteinischen Westküste e.V. Büsum, te Wingst (Duitsland) (hierna: LV-PO’s Schleswig-Holstein); Erzeugergemeinschaft der Küstenfischer im Weser-Ems-Gebiet e.V., te Nesse (Duitsland) (hierna: PO Weser-Ems) en Erzeugergemeinschaft der Krabbenfischer Elbe-Weser e.V. Dorum, te Wremen (Duitsland) (hierna: PO-Elbe-Weser) (hierna gezamenlijk ook wel: Duitse PO’s)

AWB 06/604,

gemachtigde: dr. T. Giesen, Rechtsanwalt te Kiel (Duitsland),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2006, verzonden op 21 juni 2006, met kenmerk 05/528 MEDED KNP (www.rechtspraak.nl; LJN AX9223)

en

3. Coöperatieve Producentenorganisatie Wieringen U.A., te Wieringen (hierna: PO Wieringen) AWB 06/631,

gemachtigde: mr. M.J.J.M. Essers, advocaat te Amsterdam

4. Danske Fiskeres Producent Organisation, te Fredericia (Denemarken) (hierna: PO Danske) AWB 06/671

gemachtigde: mr. A.R. Bosman, advocaat te Brussel,

5. Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond U.A., te Emmeloord, Coöperatieve Producentenorganisatie Delta Zuid U.A., te Breskens en Coöperatieve Producentenorganisatie Texel U.A. te Oudeschild (hierna gezamenlijk ook wel: Coöperatieve Producentenorganisaties) AWB 06/673,

gemachtigde: mr. M.J.J.M. Essers, advocaat te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank), van 19 juli 2006, verzonden op dezelfde datum, met kenmerk 05/509, 05/438, 05/510 en 05/508 MEDED (www.rechtspraak.nl; LJN AY4888),

in het geding tussen

- Duitse PO’s;

- PO Danske;

- PO Wieringen;

- Coöperatieve Producentenorganisaties

(hierna gezamenlijk ook: producentenorganisaties),

en

- NMa.

1. De procedure

Tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2006, is hoger beroep ingesteld door NMa bij brief van 26 juli 2006, op dezelfde datum door het College ontvangen. Door de Duitse PO’s is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij in de Duitse taal gestelde brief van 1 augustus 2006, op dezelfde datum door het College ontvangen.

Tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank van 19 juli 2006, is hoger beroep ingesteld door PO Wieringen bij brief van 7 augustus 2006, ontvangen door het College op

8 augustus 2006. Door de Coöperatieve Producentenorganisaties is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij brief van 28 augustus 2006, ingekomen ter griffie van het College op 29 augustus 2006. Door PO Danske is tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij brief van 29 augustus 2008, op gelijke dag door het College ontvangen.

Bij brief van 8 augustus 2008 is partijen bericht dat de zaken gevoegd zullen worden behandeld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 september 2008 en is vervolgens gesloten.

2. Overwegingen

2.1 Het College is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat het vooronderzoek op grond van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden heropend. Het College overweegt hiertoe als volgt.

2.2 In haar hiervoor genoemde uitspraak van 20 juni 2006 heeft de rechtbank over de taal waarin de procedure voor de rechtbank moet worden gevoerd – kort gezegd en voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, nr. 154) (hierna: EVRM) gaat niet zover dat alle stukken uit het dossier moeten worden vertaald. De stelling van de Duitse PO’s dat de onderhavige procedure geheel in het Duits moet worden gevoerd vindt derhalve geen steun in het recht. Wel is het recht op kosteloze bijstand van een vertaler, naast de procedure voor de rechtbank, ook van toepassing vanaf het moment dat verweerder besluiten ter zake van de oplegging van een boete neemt. In de procedure bij verweerder en voor de rechtbank moet de betrokken justitiabele kennis kunnen hebben van de feiten die ten grondslag liggen aan de zaak die tegen haar of hem wordt gevoerd en de gelegenheid krijgen om zichzelf te verdedigen, met name door in staat te worden gesteld zijn versie van de feiten te geven in de procedure voor de bevoegde rechter. NMa heeft in de onderhavige zaak volgens de rechtbank niet volledig aan deze vereisten voldaan. Aan de ene kant heeft NMa terecht het rapport, het besluit van

14 januari 2003 en het bestreden besluit laten vertalen in het Duits en tijdens procedures die bij hem gevoerd zijn, gezorgd voor bijstand door een tolk. Aan de andere kant echter volgt uit dit rapport en deze beide besluiten volgens de rechtbank dat verklaringen die door Nederlandse partijen zijn afgegeven omtrent de gang van zaken in het kader van het

Trilateraal Overleg een belangrijke rol speelden in de bewijsvoering van NMa voor de

vaststelling dat de Duitse PO’s het mededingingsrecht hebben overtreden. NMa kon, aldus de rechtbank, derhalve niet volstaan met de vertaling van het rapport en genoemde besluiten, aangezien zonder de vertaling van de verklaringen van een aantal Nederlandse getuigen in het Duits, de Duitse PO’s onvoldoende kennis van de feiten die ten grondslag liggen aan de tegen hun gevoerde zaak hadden en onvoldoende in staat waren hun visie op die feiten te geven.

2.3 In hoger beroep hebben de Duitse PO’s een groot aantal grieven tegen de uitspraak van de rechtbank geformuleerd. In hun tweede grief hebben de Duitse PO’s aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het proces volledig in de Duitse taal had moeten worden gevoerd. Zij stellen zich op het standpunt dat alle conclusies van partijen en alle beslissingen van de rechtbank in het Duits moeten zijn opgesteld en dat de zaak ook mondeling in het Duits moet worden behandeld.

Zij baseren dit standpunt op artikel 3 van Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385) (hierna: Verordening nr. 1), artikel 6 EVRM en artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG) juncto artikel 6 EVRM.

2.4 NMa heeft in zijn hoger beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat voor een eerlijk proces niet nodig was dat ook de verklaringen van de Nederlandse getuigen die voor de bewijsvoering van belang zijn geweest, in het Duits zijn vertaald. Daarbij wijst NMa erop dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) en de Hoge Raad (arrest van 16 december 1997, www.rechtspraak.nl: LJN ZD0228, NJ 1998/352) niet nodig is dat al het schriftelijk bewijsmateriaal wordt vertaald. Volstaan kan worden met een korte schriftelijke weergave daarvan, zodat de betrokkene weet waarvan hij wordt beschuldigd en op welke grond.

2.5 Over deze tweede grief van de Duitse PO’s en het hoger beroep van NMa overweegt het College, vooruitlopend op de verdere beoordeling van de ingestelde hoger beroepen, als volgt.

2.6 Het College stelt allereerst vast dat de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2006 op

21 juni 2006 aan partijen is verzonden en dat het hoger beroep van NMa op 26 juli 2006 bij het College is binnengekomen, zodat het hoger beroep binnen de ingevolge artikel 6:7 Awb bepaalde termijn van zes weken en dus tijdig is ingediend. Voorts acht het College, anders dan de Duitse PO’s betogen, in de gegeven omstandigheden geen aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat NMa geen procesbelang heeft bij zijn hoger beroep tegen evenbedoelde uitspraak, zodat hierin geen grond is gelegen het door NMa ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

De conclusie is dus dat NMa ontvankelijk is in zijn hoger beroep, nu van andere beletselen voor de ontvankelijkheid evenmin is gebleken.

2.7 Niet in geschil is dat de Duitse PO’s, noch hun gemachtigde de Nederlandse taal voldoende beheersen.

2.8 Het College stelt voorop dat als uitgangpunt heeft te gelden dat het Nederlands de taal is in het Nederlandse rechtsverkeer. Dat wil zeggen dat het onderzoek ter zitting in de Nederlandse taal plaatsvindt en dat de uitspraak in die taal wordt gedaan.

Voorts bepaalt artikel 2:6, eerste lid, Awb – kort gezegd – dat het Nederlands de taal is in het bestuurlijk verkeer. In de Mededingingswet (hierna: Mw) is voorts – kort gezegd – bepaald dat NMa er voor moet zorgdragen dat de inhoud van het rapport (artikel 59, vierde lid) en de beschikking (artikel 62, derde lid) aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal, indien hij deze wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt.

2.9 Wat betreft het argument van de Duitse PO’s ontleend aan artikel 3 van Verordening nr. 1, is van belang dat hierin is bepaald dat de stukken die door instellingen aan een lidstaat of aan een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden, worden gesteld in de taal van die lidstaat. Aangezien deze bepaling alleen betrekking heeft op stukken die door de instellingen van de Gemeenschap aan een lidstaat of aan een

persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat worden gezonden en NMa, noch de nationale rechter instellingen van de Gemeenschap zijn, roept deze bepalingen voor hen geen verplichting in het leven. Geen van de overige bepalingen van Verordening nr. 1 bevat een verplichting voor een lidstaat of een bestuursorgaan van deze lidstaat, zoals in casu NMa, om stukken die worden gezonden aan een persoon ressorterend onder de jurisdictie van een andere lidstaat, in de taal van laatstgenoemde lidstaat te stellen. Dat in het geval de Europese Commissie (hierna: Commissie) een procedure wegens inbreuk op

artikel 81 EG zou hebben ingeleid deze procedure wel in de Duitse taal zou zijn gevoerd, leidt het College niet tot een ander oordeel, omdat dat geval zich hier niet voordoet. Bovendien vindt deze verplichting van de Commissie wel zijn uitdrukkelijke basis in artikel 3 Verordening nr. 1.

2.10 Wat betreft het aan artikel 6 EVRM ontleende argument van de Duitse PO’s, stelt het College voorop dat de aan de producentenorganisaties opgelegde boetes, gezien de hoogte ervan, zijn aan te merken als punitieve sancties en daarmee als een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 EVRM. Als terzake verantwoordelijk overheidsorgaan dat de boetes heeft opgelegd, dient NMa deze bepaling na te leven. Het is uiteindelijk de taak van de rechter te waarborgen dat de procedure in zijn geheel voldoet aan de eisen die deze bepaling daaraan stelt en meer in het bijzonder aan de eis van een eerlijk proces.

2.11 Naar het oordeel van het College vloeit uit artikel 6, derde lid, sub e, EVRM, dat recht geeft op kosteloze bijstand van een tolk, voort dat artikel 6 EVRM de beklaagde niet het recht toekent de rechterlijke of bestuurlijke procedure in zijn eigen taal te voeren. Dit betekent dat de Duitse PO’s aan deze bepaling niet het recht kunnen ontlenen dat de procedure wordt gevoerd in de Duitse taal.

Aangezien de Duitse PO’s zowel tijdens de hoorzitting op 20 september 2001 van de Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet, als tijdens de zittingen bij de rechtbank en het College kosteloze bijstand hebben gehad van een tolk, is in zoverre voldaan aan de verplichtingen van artikel 6, derde lid, sub e, EVRM. Tijdens de hoorzitting van 20 september 2001 naar aanleiding van het door NMa opgestelde rapport ex artikel 59 Mw zijn de Duitse PO’s niet verschenen, hoewel zij daartoe bij in de Engelse taal gestelde

brief van 26 april 2001 wel zijn uitgenodigd. Niet is gesteld dat zij deze brief niet hebben begrepen.

2.12 NMa heeft haar besluiten mede gebaseerd op artikel 81 EG, zodat ook het gemeenschapsrecht dient te worden toegepast op het onderhavige geschil.

Ingevolge vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (hierna: Hof) maken de grondrechten integrerend deel uit van de algemene rechtsbeginselen waarvan het Hof de eerbiediging verzekert, in het bijzonder die welke in het EVRM zijn neergelegd (zie bijvoorbeeld de arresten van 18 juni 1991, ERT, C-260/89, Jur. blz. I-2925, punt 41; en 22 oktober 2002, Roquette Frères, C-94/00, Jur. blz. I-9011, punt 25). Het Hof heeft uitdrukkelijk het uit artikel 6 EVRM afgeleide algemene beginsel van gemeenschapsrecht erkend, dat eenieder reht heeft op een eerlijk proces (zie bijvoorbeeld de arresten van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C-185/95 P, Jur. blz. I-8417, punt 21, en 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C-341/04, Jur. blz. I-3813, punt 65). Dit betekent dat de onderhavige procedure ook ingevolge het gemeenschapsrecht moet voldoen aan artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM (vergelijk het arrest van

16 juni 2005, Pupino, C-105/03, Jur. blz. I-5285, punt 59). Aangezien, zoals hiervoor onder 2.11 is overwogen, hieraan in zoverre is voldaan, kunnen de Duitse PO’s evenmin aan het gemeenschapsrecht (artikel 81 EG juncto artikel 6 EVRM) het recht ontlenen dat het proces wordt gevoerd in de Duitse taal. Het College acht om die reden geen termen aanwezig op voet van artikel 234 EG ter zake een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof.

2.13 De tweede grief van de Duitse PO’s treft in zoverre geen doel.

2.14 Het College leest in de tweede grief van de Duitse PO’s tevens het verwijt dat NMa dan wel de rechtbank en het College meer stukken, waaronder bewijsmateriaal, vanuit het Nederlands naar het Duits hadden dienen te vertalen dan zij hebben gedaan. NMa heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat zij voldoende stukken heeft vertaald en dat de rechtbank niet nog meer stukken had hoeven vertalen.

Dienaangaande overweegt het College als volgt.

2.15 Uit het arrest van het EHRM van 19 december 1989 (Kamasinski vs. Austria, Série A vol. 168, NJ 1994, 26) leidt het College af dat bij een ‘criminal charge’ het recht van een beklaagde, die de Nederlandse taal niet beheerst, op kosteloze bijstand van een tolk niet is beperkt tot de procedure bij de rechter en tevens ziet op de bestuurlijke procedure die tot oplegging van een punitieve sanctie door het bestuur kan leiden. De beklaagde heeft geen onbeperkte aanspraak op schriftelijke vertaling van al het schriftelijke bewijsmateriaal of andere op de zaak betrekking hebbende stukken. Evenbedoelde bijstand van een tolk moet echter wel zodanig zijn dat de beklaagde begrijpt wat in zijn procedure gebeurt en dat hij voldoende in staat is een effectieve verdediging te voeren, zodat aldus sprake kan zijn van een eerlijk proces. NMa behoort er voor zorg te dragen dat de bestuurlijke procedure aan deze voorwaarde voldoet als hij voornemens is een boete op te leggen.

2.16 Het College stelt vast dat NMa aan de Duitse PO’s een Duitse versie heeft toegezonden van achtereenvolgens het boeterapport, het primaire besluit, het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van de NMa, het besluit op bezwaar van 28 december 2004 en van het nieuwe besluit op bezwaar van 12 december 2006 en dat NMa de Duitse PO’s gedurende de bestuurlijke procedure in de Duitse dan wel de Engelse taal hebben bericht over verschillende procedurele aangelegenheden.

Voorts stelt het College vast dat de rechtbank de Duitse PO’s tot aan de zitting van

13 februari 2006 in de Nederlandse taal heeft bericht over verschillende procedurele aangelegenheden en dat zij sindsdien haar brieven aan de Duitse PO’s en haar beslissingen ook in het Duits heeft vertaald. Tijdens die zitting zijn de Duitse PO’s bijgestaan door een tolk. De heropeningsbeslissing van 13 februari 2006, die zowel mondeling ter zitting als schriftelijk in het Duits is vertaald, is bij brief van 13 maart 2006 aan de Duitse PO’s toegezonden. Daarnaast heeft de rechtbank in deze brief de Duitse PO’s in de gelegenheid gesteld mede te delen op vertaling van welke stukken zij in het bijzonder prijsstellen en is aan hen bericht dat de rechtbank vervolgens de noodzaak van vertaling van die stukken zal beoordelen en in voorkomend geval opdracht tot vertaling geven. Bij brief van 3 april 2006 heeft de rechtbank de Duitse PO’s bericht dat zij niet op hun verzoek ingaat alle processtukken te vertalen en dat, aangezien zij geen gebruik hebben gemaakt van de

mogelijkheid aan te geven op de vertaling van welke specifieke processtukken zij prijsstellen, de rechtbank in het belang van de Duitse PO’s zelf een selectie heeft gemaakt van een aantal te vertalen processtukken.

De rechtbank heeft ten behoeve van de Duitse PO’s de volgende stukken in het Duits vertaald en aan de Duitse PO’s toegezonden: (-) het verweerschrift van NMa en de bijlage, te weten een brief van de Commissie van 6 juni 2000 aan NMa; (-) verslagen van verrichte ambtshandelingen van 11 februari 2000 met nummer 1616/.. en 9 februari 2000, met nummer 1616/.. (-) verklaringen van A van 6 april 2000, B van 4 mei 2000, C van 27 juni 2000, D van 25 mei 2000 en 28 juni 2000, E van 5 juli 2000, F van 8 september 2000 en G van 21 augustus 2000; (-) het rapport van B. van der Beek van april 2008, ‘Hoe worden garnalenvissers een krachtige marktpartij’; (-) het artikel uit de Volkskrant van

28 juli 1998, getiteld ‘Onkruid van de zee, duur door vangstbeperking’; (-) extra journaal van de Nederlandse vissersbond van 25 maart 2000 getiteld ‘Extra garnalenoverleg’;

(-) brief van de Nederlandse Vissersbond van 13 maart 1999 aan Visafslagen (garnalen), Buitendienstmedewerkers van het Pvis, Visserijcentrum H (Pvis), leden garnalenvissers en garnalenbestuurders en Secretariaat Trilateraal I over een vergadering van de trilaterale garnalenvissers; (-) notulen van de vergadering van het bestuur van de Nederlandse vissersbond en de Coöperatieve producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond u.a. van 7 september 1999; (-) brief van 15 september 1999 van PO West aan de leden van de garnalenaanvoerders van PO West over de ‘situatie garnalenvisserij’; (-) brief van 7 november 1997 van de Coöperatieve Producentenorganisatie Nederlandse Vissersbond u.a. aan de leden garnalenvissers over de ‘prijsvorming garnalen’ (-) faxbericht van de Nederlandse Visserijbond van 27 maart 1998 aan Visafslag Den Oever over de aanvoer van garnalen; (-) brief van 16 juli 1999 van

PO West aan de leden garnalenaanvoerders van PO West over besluiten van het trilaterale garnalenoverleg; en (-) het proces-verbaal van de zitting van 13 februari 2006.

De rechtbank heeft vervolgens de behandeling van het beroep ter zitting van 18 april 2006 voortgezet en de aangevallen uitspraak gedaan. Het proces-verbaal van die zitting en de uitspraak zijn ook in het Duits vertaald en aan de Duitse PO’s toegezonden.

Met betrekking tot de procedure in hoger beroep stelt het College vast dat het de Duitse PO’s hoofdzakelijk in de Nederlandse taal heeft bericht over verschillende procedurele aangelegenheden. Ten behoeve van de Duitse PO’s heeft het College de volgende stukken in het Duits laten vertalen en deze vertalingen aan de Duitse PO’s toegezonden: (-) de gronden van het hoger beroep van NMa van 25 augustus 2006; (-) het verweerschrift in hoger beroep van NMa van 17 januari 2007; (-) beslissing van het College ex artikel 8:29 Awb van 5 september 2008.

2.17 Wat betreft de rechterlijke procedure stelt het College vast dat de Duitse PO’s hebben kunnen beschikken in de Duitse taal over de in deze procedures ingediende memories, alsmede over het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de aangevallen uitspraak.

2.18 Wat betreft de overige op de zaak betrekking hebbende stukken heeft NMa er in zijn hoger beroepschrift vooral op gewezen dat in het boeterapport relevante citaten uit de verklaringen van de Nederlandse getuigen met verwijzingen naar deze verklaringen zijn opgenomen. Deze citaten zijn, omdat zij in het boeterapport zijn opgenomen, in het Duits vertaald en aan de Duitse PO’s verstrekt. NMa is van opvatting dat de Duitse PO’s hierdoor en door de vertaling van de door hem genomen besluiten in voldoende mate in staat zijn geweest een adequate verdediging te voeren.

Het College overweegt dat niet op basis van deze stukken kan worden vastgesteld dat de Duitse PO’s over al die stukken in een voor hen begrijpelijke taal hebben kunnen beschikken die noodzakelijk zijn om zich te kunnen verdedigen en vooral om hun versie van de feiten te kunnen presenteren. De enkele omstandigheid dat de Duitse PO’s uit de door NMa verzorgde vertalingen van het boeterapport en de door hem genomen besluiten kunnen begrijpen waarvan NMa hen beschuldigt en wat in de bestuurlijke voorprocedure is gebeurd, stelt op zich onvoldoende zeker dat sprake is van een eerlijk proces.

Hiertoe wordt als volgt overwogen.

2.19 Het voeren van een effectieve verdediging brengt in ieder geval met zich dat een beklaagde weet welke stukken een rol hebben gespeeld in de besluitvorming die hebben geleid tot een aan hem opgelegde punitieve boete en dat hij dus zelf kan bepalen wat hij ter verdediging wil aanvoeren. Niettegenstaande de verantwoordelijkheid van NMa de beklaagde in de gelegenheid te stellen zich te verweren en hem daartoe door NMa relevant geachte stukken in een voor hem begrijpelijke taal beschikbaar te stellen, is niet op voorhand uit te sluiten dat de beklaagde – vanuit het perspectief van zijn verdediging – ook bepaalde andere stukken noodzakelijk acht. De beklaagde dient daarom in de gelegenheid te zijn aan de hand van een inzichtelijk en voor hem in een begrijpelijke taal gestelde inventarislijst aan te geven en te motiveren welke stukken zijns inziens noodzakelijk zijn voor zijn verdediging, zodat NMa in voorkomend geval kan beslissen deze stukken (alsnog) te vertalen en de rechter vervolgens zijn controle op de naleving van artikel 6 EVRM kan uitoefenen Aan deze voorwaarde is naar het oordeel van het College niet voldaan.

2.20 NMa heeft in de bestuurlijke procedure, noch in de (hoger) beroepsprocedure voor de Duitse PO’s in een voor hen begrijpelijke taal inzichtelijk gemaakt welke stukken een rol hebben gespeeld in zijn besluitvorming. Hierbij is van belang dat de door NMa vertaalde stukken slechts een fractie zijn van de zeer omvangrijke en hoofdzakelijk in de Nederlandse taal gestelde op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder talrijke in het belang van het onderzoek gekopieerde gegevens die als bijlagen bij de opgemaakte verslagen van ambtshandelingen zijn gevoegd, zoals deze door NMa zijn ingezonden. De Duitse PO’s hebben dus ten aanzien van een groot aantal stukken bij gebrek aan wetenschap over de inhoud ervan niet kunnen bepalen of deze stukken van belang zijn voor hun verdediging. Bovendien leidt de opvatting van NMa tot het gevolg dat NMa, zonder dat daarop een rechterlijke toetsing kan plaatsvinden, voor de Duitse PO’s bepaalt welke stukken of citaten daaruit voor hen van belang zijn voor hun verdediging, hetgeen uit een oogpunt van een eerlijk proces niet aanvaardbaar is.

2.21 Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat de rechtbank onderhavige procedure niet in overeenstemming met artikel 6 EVRM heeft kunnen brengen door zelf een aantal stukken uit het dossier in het Duits te vertalen en deze aan de Duitse PO’s toe te zenden. Dat de

Duitse PO’s volgens de rechtbank niet adequaat hebben gereageerd op haar verzoek mee te delen welke andere stukken naast de reeds vertaalde stukken zij vertaald wilden hebben, kan hun niet worden tegengeworpen. Immers, zoals hiervoor is overwogen, is voor de Duitse PO’s niet in een voor hen begrijpelijke taal inzichtelijk gemaakt welke stukken een rol hebben gespeeld in de besluitvorming van NMa. Hierbij is ook van belang dat de Duitse PO’s niet werden bijgestaan door een gemachtigde die de Nederlandse taal machtig was en zodoende in de gelegenheid was zich een opvatting te vormen over de relevantie van de niet vertaalde op de zaak betrekking hebbende stukken. Het beroep dat NMa doet op eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad gaat om deze reden niet op.

2.22 De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat de procedure tot dusver in strijd is geweest met artikel 6 EVRM. Het College acht, mede gezien het tijdsverloop in deze zaken, termen aanwezig dit gebrek hangende de procedure in hoger beroep te herstellen, opdat de procedure in zijn geheel alsnog kan voldoen aan artikel 6 EVRM. Daartoe wordt als volgt overwogen.

2.23 Om te kunnen beoordelen of zich tussen de vele niet vertaalde stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming van NMa stukken bevinden die voor hun verdediging van belang kunnen zijn, is voor de Duitse PO’s noodzakelijk dat NMa hun door middel van een inventarislijst in een voor hen begrijpelijke taal inzicht verschaft in de inhoud van die stukken. Het College zal NMa in de gelegenheid stellen dit inzicht alsnog aan de Duitse PO’s te verschaffen. Daartoe wordt NMa opgedragen binnen zes weken na verzending van deze beslissing op te stellen en aan de Duitse PO’s te verzenden een in een voor de Duitse PO’s begrijpelijke taal opgemaakte inventarislijst – die in ieder geval een inhoudsaanduiding moet bevatten – van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de hand waarvan de Duitse PO’s in staat zijn te beoordelen welke stukken zij van belang achten voor het voeren van hun verdediging.

2.24 Vervolgens is het aan de Duitse PO’s om binnen drie weken na ontvangst van deze inventarislijsten met de nodige precisie en gemotiveerd aan NMa mee te delen van welke processtukken een schriftelijke vertaling wordt verlangd.

2.25 Daarna is het aan NMa om, binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling van de Duitse PO’s te bepalen of hij tot vertaling van de gevraagde stukken of delen daaruit overgaat en daaraan, binnen vier weken na die beslissing uitvoering te geven. Deze beslissing is uiteindelijk onderworpen aan rechterlijke toetsing. Dat wil zeggen dat het College, indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen of met de door NMa nader geleverde vertaling voldaan is aan de in deze heropeningsbeslissing geformuleerde criteria voor een effectieve verdediging, elk van hen het College kan verzoeken op een nader door het College te bepalen zitting het onderzoek voort te zetten, specifiek en uitsluitend ter beoordeling van de vraag of NMa met de door hem vertaalde stukken de Duitse PO’s voldoende in staat heeft gesteld een effectieve verdediging te voeren.

2.26 De Duitse PO’s en NMa dienen een afschrift van de over en weer gevoerde correspondentie aan het College toe te zenden.

2.27 Vervolgens zal het College een beslissing nemen over de wijze waarop het onderzoek zal worden voortgezet.

2.28 Hoewel het taalprobleem alleen een rol speelt in het hoger beroep van de Duitse PO’s en NMa tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 juni 2006, kan de uitkomst in die procedure ook gevolgen hebben voor het – met onderhavige zaken gevoegd behandelde – hoger beroep van de andere appellanten tegen de uitspraak van 19 juli 2006, zodat het onderzoek in alle zaken wordt heropend.

3. De beslissing

Het College:

- heropent het onderzoek in de zaken AWB 06/599, 06/604, 06/631, 06/671, 06/673;

- draagt NMa, in het kader van het onderzoek in de zaken AWB 06/599 en 06/604, op binnen zes weken na verzending van deze beslissing op te stellen en aan de Duitse PO’s te verzenden een in de Duitse taal opgemaakte inventarislijst, die in ieder geval een inhoudsaanduiding moet bevatten, van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de hand waarvan de Duitse PO’s in staat zijn te beoordelen welke stukken zij van belang achten voor het voeren van hun verdediging;

- bepaalt dat de Duitse PO’s vervolgens binnen drie weken na ontvangst van deze inventarislijsten met de nodige precisie en gemotiveerd aan NMa meedelen van welke processtukken een schriftelijke vertaling wordt verlangd;

- bepaalt dat NMa, binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling van de Duitse PO’s dient te bepalen of hij tot vertaling van de gevraagde stukken of delen daaruit overgaat en dat NMa daaraan, binnen vier weken na die beslissing, uitvoering geeft;

- bepaalt dat partijen telkens van hun correspondentie afschrift aan het College zenden;

- bepaalt dat het College op basis van de door partijen gevoerde correspondentie het verdere verloop van de procedure zal bepalen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gegeven door mr. B. Verwayen, mr. M.A. Fierstra en mr. H.O. Kerkmeester in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp, als griffier, op 19 januari 2009.

w.g. B. Verwayen w.g. A. Venekamp