Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-02-2013, BZ1605, AWB 12/1094

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-02-2013, BZ1605, AWB 12/1094

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
7 februari 2013
Datum publicatie
20 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:CBB:2013:BZ1605
Zaaknummer
AWB 12/1094

Inhoudsindicatie

Is hier sprake van - herhaalde - ovetredijng van het exportverbod van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten. Volgens verweerder voldoet verzoekster niet aan de uitzondering van dit export verbod, omdat geen sprake is van een kant-en-klaar eindproduct, uitsluitend geschikt gemaakt voor de vervoedering aan honden en katten. De voorzieningenrechter heeft twijfel over de juistheid van dit standpunt. Een belangenafweging leidt echter niet tot toewijzing van het verzoek.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Voorzieningenrechter

AWB 12/1094 7 februari 2013

11190 Kaderwet diervoeders

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:

A B.V., te B, verzoekster,

gemachtigde: mr. J.A.M.A. Sluysmans, advocaat te Den Haag,

tegen

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman, werkzaam bij Dienst Regelingen.

1. De procedure

Bij besluit van 8 november 2012 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoekster op 27 november 2012 bezwaar gemaakt. Op die datum heeft verzoekster tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Dat verzoek heeft de rechtbank op 30 november 2012 doorgezonden naar de voorzieningenrechter van het College.

Bij brief van 14 december 2012 heeft verweerder een reactie op het verzoek en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 16 januari 2013 en twee brieven van 22 januari 2013 heeft verweerder op verzoek van de voorzieningenrechter nadere stukken ingediend. Bij brief van 23 januari 2013 heeft verweerder naar aanleiding van een door de voorzieningenrechter bij brief van 21 januari 2013 geformuleerde vraag, een nadere reactie gegeven.

De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld op de zitting van 24 januari 2013. Van de zijde van verzoekster zijn verschenen haar gemachtigde en haar directeuren C en D. Van de zijde van verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde en K. Zwaagstra, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA).

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 11.1 van de Wet Dieren – waarbij onder meer de Kaderwet diervoeders is ingetrokken –, in werking getreden op 1 januari 2013 (Stb. 2012, nr. 659), voor zover hier van belang, luidt:

"Artikel 11.1. Overgangsrecht

1. Besluiten, niet inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, genomen bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Kaderwet diervoeders, de Diergeneesmiddelenwet, de Wet op de dierenbescherming, de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 of, voor zover zij betrekking hebben op onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, krachtens de Landbouwkwaliteitswet of de Landbouwwet, die gelden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn genomen op grond van deze wet, onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot voorschriften, beperkingen en voorwaarden voor zover de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen dit vereist.

(…)

5. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige bezwaarschriften die betrekking hebben op het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat, waarin zij zich op dat moment bevinden en worden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de wetten, bedoeld in het eerste lid, behandeld en beslist.

6. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven aanhangige zaken die betrekking hebben op het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, worden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de wetten, bedoeld in het eerste lid, behandeld en beslist."

De Kaderwet Diervoeders, ten tijde van belang, luidde:

"artikel 30

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen, indien dit in verband met risico's voor de gezondheid van dier of mens noodzakelijk is.

(…)

artikel 41

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."

Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), luidt:

"Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen."

De Regeling diervoeders 2010, ten tijde en voor zover hier van belang, luidde:

"HOOFDSTUK 3. REGELS TER UITVOERING VAN COMMUNAUTAIRE VERORDENINGEN

§ 1. Regels ter uitvoering van verordening (EG) nr. 999/2001

Artikel 7

1. Het is verboden in strijd te handelen met:

a. artikel 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 999/2001;

(….)

c. punten II en III, onderdelen C, D en E, van bijlage IV bij verordening (EG) nr. 999/2001(….)."

In de preambule van Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (hierna: Verordening (EG) nr. 999/2001) staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"(10) Bepaalde weefsels van herkauwers dienen op basis van de pathogenese van TSE's en van de epizoötiologische status van het land of het gebied van oorsprong of verblijf van het betrokken dier als gespecificeerd risicomateriaal te worden aangemerkt. Gespecificeerd risicomateriaal moet op zodanige wijze verwijderd en vernietigd worden dat elk gevaar voor de gezondheid van mens of dier wordt vermeden. Het mag met name niet in de handel worden gebracht voor gebruik in voedingsmiddelen, diervoeders of meststoffen. Er dient evenwel voor te worden gezorgd dat een gelijkwaardig niveau van bescherming van de gezondheid kan worden verkregen door op individuele dieren een test op TSE's uit te voeren, zodra die test volledig gevalideerd is. Slachttechnieken waarbij het gevaar bestaat dat hersenmateriaal ander weefsel besmet, mogen niet worden toegestaan in andere landen of gebieden dan die waar het BSE- risico het geringst is.

(11) Er dienen maatregelen te worden getroffen om overdracht van TSE's op mens of dier te voorkomen door een verbod in te stellen op de vervoedering van bepaalde soorten dierlijke eiwitten aan bepaalde soorten dieren en op het gebruik in voedingsmiddelen van bepaalde soorten materiaal die afgeleid zijn van herkauwers. Die verbodsbepalingen moeten in verhouding staan tot de risico's."

Verordening (EG) nr. 999/2001, voor zover hier van belang, luidt:

"Artikel 7

Verbodsbepalingen in verband met diervoeding

1. Het gebruik van van dieren afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers is verboden.

2. Het verbod van lid 1 wordt uitgebreid tot niet-herkauwers en beperkt, voor wat betreft de voedering van dergelijke dieren, tot producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig bijlage IV.

3. De leden 1 en 2 gelden onverminderd het bepaalde in bijlage IV waarin de afwijkingen van het in deze leden vervatte verbod zijn vermeld.(…).

4. Lidstaten of gebieden daarvan met een onbepaald BSE-risico mogen geen diervoeders uitvoeren of opslaan die bestemd zijn voor landbouwhuisdieren en die van zoogdieren afkomstige eiwitten bevatten, evenmin als diervoeders die bestemd zijn voor zoogdieren, met uitzondering van voeder voor honden, katten en pelsdieren, en die van zoogdieren afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten.

(…)

BIJLAGE IV

DIERVOEDERS

(…)

III. Algemene uitvoeringsvoorwaarden

(…)

E.1. De uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, is verboden. Dat verbod geldt echter niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van voeder in blik, dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002."

Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (hierna: Verordening (EG) nr. 1774/2002), voor zover hier van belang, luidde:

"Artikel 2

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

(…)

d) categorie 3-materiaal: dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6;

(…)

h) gezelschapsdieren: alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en gehouden, doch niet gegeten, en die niet voor veeteelt worden gehouden (…)

2. De specifieke definities in bijlage I gelden ook.

(…)

Artikel 6

Categorie 3-materiaal

1. Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat:

a) delen van geslachte dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

b) delen van geslachte dieren, die voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertonen en die afkomstig zijn van karkassen die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard;

c) huiden, hoeven en horens, varkenshaar en veren van dieren die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij zij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

d) bloed verkregen van andere dieren dan herkauwers die worden geslacht in een slachthuis nadat zij een keuring vóór het slachten hebben ondergaan waarbij zij geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht overeenkomstig de communautaire wetgeving;

e) dierlijke bijproducten verkregen bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten, waaronder ontvette beenderen en kanen;

f) andere voormalige voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong of voormalige voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten dan keukenafval en etensresten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn, zulks om commerciële redenen of ten gevolge van gebreken bij de productie of bij de verpakking of andere gebreken die geen enkel gevaar voor mens of dier vormen;

g) rauwe melk afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

h) op volle zee voor de productie van vismeel gevangen vis of andere zeedieren, met uitzondering van zeezoogdieren;

i) verse bijproducten van vis afkomstig van bedrijven die visproducten voor menselijke consumptie vervaardigen;

j) eierschalen, bijproducten van broederijen en bijproducten van gebarsten eieren afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte;

k) bloed, huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, haar en bont afkomstig van dieren die geen klinische symptomen vertonen van een via dat product op mens of dier overdraagbare ziekte; en

l) ander keukenafval en etensresten dan genoemd in artikel 4, lid 1, punt e).

(…)

BIJLAGE I

SPECIFIEKE DEFINITIES

In deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

7. blikvoeder voor gezelschapsdieren: warmtebehandeld voeder voor gezelschapsdieren in een hermetisch gesloten recipiënt;

(…)

23. voedermiddel: voedermiddelen zoals gedefinieerd in Richtlijn 96/25/EG, voorzover die van dierlijke oorsprong zijn. Hieronder vallen verwerkte dierlijke eiwitten, bloedproducten, gesmolten vet, visolie, vetderivaten, gelatine en gehydrolyseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, melk, producten op basis van melk en biest;

(…)

41. voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren dat categorie 3-materiaal bevat;

42. verwerkte dierlijke eiwitten: dierlijke eiwitten die volledig zijn verkregen uit categorie 3-materiaal en die in overeenstemming met bijlage VII, hoofdstuk II, zijn behandeld om ze geschikt te maken voor rechtstreeks gebruik als voedermiddel of om anderszins gebruikt te worden in diervoeder, voeder voor gezelschapsdieren daaronder begrepen, of in biologische meststoffen of bodemverbeteraars; hieronder vallen echter niet bloedproducten, melk, producten op basis van melk, biest, gelatine, gehydrolyseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, eieren en eiproducten, tricalciumfosfaat en collageen;

43. verwerkt voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren, niet zijnde rauw voeder voor gezelschapsdieren, dat een behandeling heeft ondergaan overeenkomstig de eisen in bijlage VIII;

44. verwerkte producten: dierlijke bijproducten die een van de verwerkingsmethoden of een andere behandeling volgens de eisen van bijlage VII of VIII ondergaan hebben;

(…)

48. rauw voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren dat geen andere behandeling heeft ondergaan dan koelen, vriezen of snelvriezen om de conservering te waarborgen;

(…)

51. opslagbedrijf: een bedrijf, met uitzondering van de onder Richtlijn 95/69/EG vallende bedrijven en tussenpersonen, waar verwerkte producten tijdelijk worden opgeslagen voordat zij voor hun einddoel worden gebruikt of definitief worden verwijderd;

(…)

65. kleurcodering: het systematische gebruik van kleuren, als omschreven in bijlage II, hoofdstuk I, voor het aangeven van de in deze verordening bedoelde informatie op het oppervlak of een deel van het oppervlak van een verpakking, recipiënt of voertuig, of op een daarop aangebracht etiket of symbool.

BIJLAGE II

HYGIËNE-EISEN VOOR HET VERZAMELEN EN VERVOEREN VAN DIERLIJKE BIJPRODUCTEN EN VERWERKTE

PRODUCTEN HOOFDSTUK I

Identificatie

1. Alle nodige maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat

a) categorie 1-, categorie 2- en categorie 3-materiaal identificeerbaar is en tijdens het verzamelen en vervoeren ervan gescheiden en identificeerbaar blijft;

b) verwerkte producten identificeerbaar zijn en tijdens het vervoer gescheiden en identificeerbaar blijven;

c) een merkstof voor de identificatie van dierlijke bijproducten en verwerkte producten van een specifieke categorie alleen wordt gebruikt voor de categorie waarvoor het gebruik daarvan krachtens deze verordening wordt voorgeschreven, of overeenkomstig punt 4 wordt vastgesteld; en

d) dierlijke bijproducten en verwerkte producten van de ene naar de andere lidstaat worden verzonden in verpakkingen, recipiënten of voertuigen die zijn voorzien van een opvallende en, ten minste tijdens het vervoer, onuitwisbare kleurcodering:

(…)

iii) voor categorie 3-materiaal, onder gebruikmaking van de kleur groen met een hoog gehalte aan blauw om ervoor te zorgen dat zij duidelijk kan worden onderscheiden van de andere kleuren.

2. Tijdens het vervoer moet op de verpakking, de recipiënt of het voertuig een etiket worden aangebracht waarop

a) duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of, voor verwerkte producten, de categorie dierlijke bijproducten waarvan de verwerkte producten zijn afgeleid, wordt aangegeven; en

b) het volgende opschrift staat vermeld:

i) voor categorie 3-materiaal: „niet voor menselijke consumptie” (…).

BIJLAGE VIII

EISEN VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN, HONDENKLUIVEN EN TECHNISCHE PRODUCTEN

HOOFDSTUK I

Eisen voor de erkenning van bedrijven voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en van technische bedrijven

Bedrijven waar voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven en andere technische producten dan van categorie 2-materiaal verkregen biologische meststoffen, bodemverbeteraars en vetderivaten worden vervaardigd, moeten aan de volgende eisen voldoen:

1. Ze moeten over adequate voorzieningen beschikken om het binnenkomende materiaal volkomen veilig te kunnen opslaan en behandelen;

2. Ze moeten overeenkomstig deze verordening over adequate voorzieningen beschikken om ongebruikte dierlijke bijproducten die na de vervaardiging van dierlijke bijproducten overblijven, te verwijderen of ze moeten deze ongebruikte producten overeenkomstig deze verordening naar een verwerkingsbedrijf dan wel naar een verbrandings- of meeverbrandingsinstallatie zenden.

HOOFDSTUK II

Eisen voor voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

A. Grondstoffen

1. De enige dierlijke bijproducten die gebruikt mogen worden voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven zijn vermeld in artikel 6, lid 1, onder a) tot en met j). Rauw voeder voor gezelschapsdieren mag echter uitsluitend vervaardigd worden van de in artikel 6, lid 1, onder a) en b), bedoelde dierlijke bijproducten.

B. Verwerkingsnormen

2. Blikvoeder voor gezelschapsdieren ondergaat een warmtebehandeling met een Fc-waarde van ten minste 3.

3. Verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met uitzondering van blikvoeder, moet:

a) een warmtebehandeling tot een kerntemperatuur van ten minste 90 °C in het eindproduct ondergaan;

b) een warmtebehandeling van de ingrediënten van dierlijke oorsprong tot ten minste 90 °C ondergaan, of

c) wat de ingrediënten van dierlijke oorsprong betreft, worden bereid met uitsluitend:

i) vlees of vleesproducten die een warmtebehandeling tot een kerntemperatuur van ten minste 90 °C hebben ondergaan;

ii) de volgende dierlijke bijproducten of verwerkte producten die overeenkomstig de eisen van deze verordening zijn verwerkt: melk en producten op basis van melk, gelatine, gehydrolyseerd eiwit, eiproducten, collageen, bloedproducten, verwerkte dierlijke eiwitten met inbegrip van vismeel, gesmolten vet, visolie, dicalciumfosfaat, tricalciumfosfaat of smaakgevende ingewanden.

Na de warmtebehandeling moeten alle nodige voorzorgen worden genomen om te voorkomen dat het verwerkte voeder voor gezelschapsdieren aan verontreiniging wordt blootgesteld.

Het verwerkte voeder voor gezelschapsdieren moet in nieuwe verpakkingen worden verpakt.

(…)

6. Tijdens de productie en/of de opslag (vóór verzending) moet via aselecte steekproeven worden gecontroleerd of aan de volgende normen wordt voldaan:

Salmonella: geen in 25 g, n = 5, c = 0, m = 0, M = 0;

Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g

Waarbij:

n = aantal te testen monsters;

m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter is dan m;

M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in één of meer monsters gelijk is aan of hoger ligt dan M; en

c = aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet hoger is dan m."

In de preambule van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (hierna: Verordening (EG) nr. 1069/2009), voor zover hier van belang, staat het volgende vermeld:

"(10) De Wetenschappelijke Stuurgroep, die in 2002 is opgevolgd door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), heeft een aantal adviezen over dierlijke bijproducten uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat de voornaamste beginselen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 behouden moeten blijven; met name mogen dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die na een gezondheidsinspectie niet geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden, niet in de voederketen terechtkomen. Wel mogen dergelijke dierlijke bijproducten onder gespecificeerde gezondheidsvoorwaarden worden gerecupereerd en voor de productie van technische of industriële producten worden gebruikt.

(11) In de conclusies van het voorzitterschap van de Raad over het verslag van de Commissie van 21 oktober 2005, die in december 2005 werden goedgekeurd, en tijdens de raadplegingen die de Commissie vervolgens heeft gehouden, werd benadrukt dat de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 moesten worden verbeterd. De hoofddoelstellingen van de voorschriften voor dierlijke bijproducten, namelijk de beheersing van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid en de bescherming van de veiligheid van de voedsel- en voederketen, moeten duidelijk worden vastgesteld. De bepalingen van deze verordening moeten het mogelijk maken die doelstellingen te verwezenlijken."

Voorts luidt Verordening (EG) nr. 1069/2009, voor zover hier van belang, als volgt:

"Artikel 10

Categorie 3-materiaal

Categorie 3-materiaal omvat de volgende dierlijke bijproducten:

a) karkassen en delen van geslachte of, in het geval van wild, karkassen of delen van gedode dieren, die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie geschikt zijn, maar die om commerciële redenen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;

b) karkassen en de volgende delen van hetzij dieren die in een slachthuis zijn geslacht en na een keuring vóór het slachten geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht, hetzij karkassen en de volgende delen van wild dat overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie is gedood:

i) karkassen en delen van dieren die overeenkomstig de communautaire wetgeving voor menselijke consumptie ongeschikt zijn verklaard, maar die geen symptomen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertoonden;

ii) koppen van pluimvee;

iii) huiden, met inbegrip van afgesneden en gesplitste stukken huid, horens en onderpoten, met inbegrip van kootbeentjes, beentjes van handpalmen en polsen, voetwortel- en middelvoetsbeentjes, van:

— andere diersoorten dan herkauwers die op TSE’s moeten worden getest; alsmede

— herkauwers die met negatief resultaat zijn getest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001;

iv) varkenshaar;

v) veren;

c) dierlijke bijproducten van pluimvee en lagomorfen die overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 853/2004 in een agrarisch bedrijf werden geslacht, die geen symptomen vertoonden van een op mens of dier overdraagbare ziekte;

d) bloed van dieren die geen klinische symptomen vertoonden van een via bloed op mens of dier overdraagbare ziekte, dat is verkregen van de volgende dieren die in een slachthuis zijn geslacht nadat zij na een keuring vóór het slachten overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht:

i) andere diersoorten dan herkauwers die op TSE’s moeten worden getest; alsmede

ii) herkauwers die met negatief resultaat zijn getest overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001;

e) dierlijke bijproducten die ontstaan bij de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten, waaronder ontvette beenderen, kanen en centrifuge- of separatorslib uit de melkverwerking;

f) producten van dierlijke oorsprong, of voedingsmiddelen die producten van dierlijke oorsprong bevatten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn om commerciële redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen die geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid inhouden;

g) voeder voor gezelschapsdieren en diervoeders van dierlijke oorsprong, of diervoeders die dierlijke bijproducten of afgeleide producten bevatten, die niet langer voor vervoedering bestemd zijn om commerciële redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen die geen risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid inhouden;

h) bloed, placenta, wol, veren, haar, horens, stukjes hoef en rauwe melk van levende dieren die geen symptomen vertonen van via dat product op mens of dier overdraagbare ziekten;

i) waterdieren en delen van waterdieren, met uitzondering van zeezoogdieren, die geen symptomen vertoonden van op mens of dier overdraagbare ziekten;

j) dierlijke bijproducten van waterdieren afkomstig van inrichtingen of bedrijven die producten voor menselijke consumptie vervaardigen;

k) het volgende materiaal afkomstig van dieren die geen symptomen vertonen van een via dat materiaal op mens of dier overdraagbare ziekte:

i) schelpen van schelpdieren en schalen van schaaldieren met weke delen of vlees;

ii) het volgende materiaal afkomstig van landdieren:

— bijproducten van broederijen;

— eieren;

— bijproducten van eieren, met inbegrip van eierschalen;

iii) om commerciële redenen gedode eendagskuikens;

l) aquatische en terrestrische ongewervelden van soorten die niet pathogeen zijn voor mens of dier;

m) dieren en delen van dode dieren van de zoölogische ordes Rodentia en Lagomorpha, met uitzondering van categorie 1-materiaal als bedoeld in artikel 8, onder a), iii), iv) en v), en categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 9, onder a) tot en met g);

n) huiden, hoeven, veren, wol, hoorn, haar en bont afkomstig van andere dode dieren dan de onder b) van dit artikel genoemde dieren, die geen symptomen vertoonden van via dat product op mens of dier overdraagbare ziekten;

o) vetweefsel van dieren die geen klinische symptomen vertoonden van een via dat materiaal op mens of dier overdraagbare ziekte, die in een slachthuis zijn geslacht en die na een keuring vóór het slachten overeenkomstig de communautaire wetgeving geschikt zijn verklaard om voor menselijke consumptie te worden geslacht;

p) ander keukenafval en andere etensresten dan bedoeld in artikel 8, onder f).

(…)

Artikel 14

Verwijdering en gebruik van categorie 3-materiaal

Categorie 3-materiaal wordt:

(…)

d) verwerkt, tenzij het categorie 3-materiaal zodanig door ontbinding of bederf is aangetast dat het via dat product een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid vormt, en vervolgens gebruikt:

(…)

iii) voor de vervaardiging van voeder voor gezelschapsdieren, dat overeenkomstig artikel 35 in de handel wordt gebracht (…).

(…)

Artikel 35

In de handel brengen van voeder voor gezelschapsdieren

Exploitanten mogen voeder voor gezelschapsdieren in de handel brengen op voorwaarde:

a) dat de producten zijn afgeleid

i) van ander categorie 3-materiaal dan het materiaal dat is bedoeld in artikel 10, onder n), o) en p);

(…)

iii) in het geval van rauw voeder voor gezelschapsdieren, van materiaal als bedoeld in artikel 10, onder a) en onder b), i) en ii), en

b) dat zij garanderen dat de risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid onder controle zijn door een veilige behandeling overeenkomstig artikel 38, als veilige bevoorrading overeenkomstig artikel 37 onvoldoende controle garandeert.

(…)

Artikel 43

Uitvoer

(…)

4. Artikel 12 van Verordening (EG) nr. 178/2002 betreffende uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders is van overeenkomstige toepassing op de uitvoer van categorie 3-materiaal of daarvan afgeleide producten overeenkomstig deze verordening.

Artikel 54

Intrekking

Verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt ingetrokken met ingang van 4 maart 2011.

Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1774/2002 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage."

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (hierna: Verordening (EU) nr. 142/2011), voor zover hier van belang, bepaalt:

"Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening bevat uitvoeringsmaatregelen:

a) voor de volksgezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten van Verordening (EG) nr. 1069/2009 (…).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities in bijlage I.

(…)

Artikel 3

Eindpunt in de productieketen van bepaalde afgeleide producten

Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 mogen de volgende afgeleide producten, voor zover zij niet zijn ingevoerd, zonder beperkingen in de handel gebracht worden.

(…)

b) verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dat aan de eisen inzake verwerkt voeder voor gezelschapsdieren in bijlage XIII, hoofdstuk II, punt 7, onder a), voldoet (…).

Artikel 37

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 4 maart 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

BIJLAGE I

DEFINITIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

(…)

3. „voedermiddelen”: voedermiddelen als gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 767/2009 die van dierlijke oorsprong zijn, daaronder begrepen verwerkte dierlijke eiwitten, bloedproducten, gesmolten vet, eiproducten, visolie, vetderivaten, collageen, gelatine en gehydrolyseerde eiwitten, dicalciumfosfaat, tricalciumfosfaat, melk, melkproducten, melkderivaten, biest, biestproducten en centrifuge- en separatorslib;

(…)

5. „verwerkte dierlijke eiwitten”: dierlijke eiwitten die volledig zijn verkregen uit categorie 3-materiaal en die in overeenstemming met bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 1, zijn behandeld (met inbegrip van bloedmeel en vismeel) om ze geschikt te maken voor rechtstreeks gebruik als voedermiddel of om anderszins gebruikt te worden in diervoeder (voeder voor gezelschapsdieren daaronder begrepen) of in organische meststoffen of bodemverbeteraars; hieronder vallen echter niet bloedproducten, melk, melkproducten, melkderivaten, biest, biestproducten, centrifuge- en separatorslib, gelatine, gehydrolyseerde eiwitten en dicalciumfosfaat, eieren en eiproducten, met inbegrip van eierschalen, tricalciumfosfaat en collageen;

(…)

16. „blikvoeder voor gezelschapsdieren”: warmtebehandeld voeder voor gezelschapsdieren in een hermetisch gesloten recipiënt;

17. „hondenkluiven”: producten voor gezelschapsdieren om op te kauwen, vervaardigd van ongelooide huiden van hoefdieren of ander dierlijk materiaal;

(…)

19. „voeder voor gezelschapsdieren”: voor gezelschapsdieren bedoeld voeder, hondenkluiven daaronder begrepen, dat:

a) ander categorie 3-materiaal bevat dan het in artikel 10, onder n), o) en p), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 genoemde materiaal, en

b) ingevoerd categorie 1-materiaal kan bevatten dat bestaat uit dierlijke bijproducten afkomstig van dieren die een illegale behandeling als gedefinieerd in artikel 1, lid 2, onder d), van Richtlijn 96/22/EG of artikel 2, onder b), van Richtlijn 96/23/EG hebben ondergaan;

20. „verwerkt voeder voor gezelschapsdieren”: voeder voor gezelschapsdieren, niet zijnde rauw voeder voor gezelschapsdieren, dat is verwerkt overeenkomstig bijlage XIII, hoofdstuk II, punt 3;

21. „rauw voeder voor gezelschapsdieren”: voeder voor gezelschapsdieren dat bepaald categorie 3-materiaal bevat dat geen andere behandeling heeft ondergaan dan koelen of vriezen om de conservering te waarborgen;

(…)

44. „kleurcodering”: het systematische gebruik van kleuren als vastgesteld in bijlage VIII, hoofdstuk II, punt 1, onder c), voor het aangeven van de in deze verordening bedoelde informatie op het oppervlak of een deel van het oppervlak van een verpakking, recipiënt of voertuig, of op een daarop aangebracht etiket of symbool (….).

BIJLAGE VIII

VERZAMELING, VERVOER EN TRACEERBAARHEID

(…)

HOOFDSTUK II

IDENTIFICATIE

1. Alle nodige maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat:

a) zendingen dierlijke bijproducten en afgeleide producten identificeerbaar zijn en tijdens het verzamelen op de plaats van oorsprong van de dierlijke bijproducten alsook tijdens het vervoer gescheiden en identificeerbaar blijven;

b) een merkstof voor de identificatie van dierlijke bijproducten en afgeleide producten van een specifieke categorie alleen wordt gebruikt voor de categorie waarvoor het gebruik daarvan krachtens deze verordening wordt voorgeschreven, of overeenkomstig punt 4 wordt vastgesteld;

c) zendingen dierlijke bijproducten en afgeleide producten van een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden in verpakkingen, recipiënten of voertuigen die als volgt duidelijk zichtbaar en, op zijn minst voor de duur van het vervoer, met een onuitwisbare kleurcode gemarkeerd zijn om de in deze verordening bedoelde informatie op het oppervlak of een deel van het oppervlak van een verpakking, recipiënt of voertuig dan wel op een daarop aangebracht etiket of symbool aan te geven:

(…)

iii) voor categorie 3-materiaal, met de kleur groen met een hoog gehalte aan blauw om ervoor te zorgen dat zij duidelijk kan worden onderscheiden van de andere kleuren (…).

2. Tijdens het vervoer en de opslag moet op de verpakking, de recipiënt of het voertuig een etiket worden aangebracht waarop:

a) duidelijk de categorie dierlijke bijproducten of afgeleide producten wordt aangegeven, en

b) de volgende woorden zijn afgedrukt, zodanig dat deze op de verpakking, de recipiënt of het voertuig, naargelang het geval, zichtbaar en leesbaar zijn:

i) voor categorie 3-materiaal: „Niet voor menselijke consumptie”;

BIJLAGE XIII

VOEDER VOOR GEZELSCHAPSDIEREN EN BEPAALDE ANDERE AFGELEIDE PRODUCTEN

(…)

HOOFDSTUK II

Specifieke eisen voor voeder voor gezelschapsdieren, hondenkluiven daaronder begrepen

(…)

3. Verwerkt voeder voor gezelschapsdieren

a) Blikvoeder voor gezelschapsdieren moet een warmtebehandeling met een Fc-waarde van ten minste 3 ondergaan.

b) Verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met uitzondering van blikvoeder, moet:

i) een warmtebehandeling tot een kerntemperatuur van ten minste 90 °C in het eindproduct ondergaan;

ii) een warmtebehandeling van de ingrediënten van dierlijke oorsprong tot ten minste 90 °C ondergaan, of

iii) wat voedermiddelen van dierlijke oorsprong betreft, worden bereid met uitsluitend:

— dierlijke bijproducten of afgeleide producten van vlees of vleesproducten die een warmtebehandeling tot een kerntemperatuur van ten minste 90 °C hebben ondergaan;

— de volgende afgeleide producten die vervaardigd zijn overeenkomstig de eisen van deze verordening; melk en melkproducten, gelatine, gehydrolyseerde eiwitten, eiproducten, collageen, bloedproducten als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 2, verwerkte dierlijke eiwitten met inbegrip van vismeel, gesmolten vet, visolie, dicalciumfosfaat, tricalciumfosfaat of smaakgevende ingewanden;

iv) indien toegestaan door de bevoegde autoriteit, een behandeling zoals een droog- of vergistingsproces ondergaan dat waarborgt dat het voeder voor gezelschapsdieren geen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhoudt;

v) als het gaat om dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 10, onder l) en m), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en als het gaat om dierlijke bijproducten die afkomstig zijn van waterdieren, aquatische en terrestrische ongewervelden, en indien dit toegestaan is door de bevoegde autoriteit, een behandeling ondergaan die waarborgt dat het voeder voor gezelschapsdieren geen onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid inhoudt.

Na de productie moeten alle nodige voorzorgen worden genomen om te voorkomen dat het verwerkte voeder voor gezelschapsdieren aan verontreiniging wordt blootgesteld.

Het verwerkte voeder voor gezelschapsdieren moet in nieuwe verpakkingen worden verpakt.

(…)

5. Tijdens de productie en/of de opslag (vóór verzending) moet via aselecte steekproeven van hondenkluiven en van ander verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dan blikvoeder voor gezelschapsdieren en verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dat overeenkomstig punt 3, onder b) v), is behandeld, worden gecontroleerd of aan de volgende normen is voldaan:

Salmonella: geen in 25 g, n = 5, c = 0, m = 0, M = 0,

Enterobacteriaceae: n = 5, c = 2, m = 10, M = 300 in 1 g,

waarbij:

n = aantal te testen monsters;

m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter dan m is;

M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als onbevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in een of meer monsters gelijk aan of groter dan M is, en

c = aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet groter dan m is.

7. Eindpunt voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven

De volgende producten mogen zonder beperkingen overeenkomstig deze verordening in de handel worden gebracht:

a) verwerkt voeder voor gezelschapsdieren:

i) dat in de Unie geproduceerd en verpakt is overeenkomstig punt 3 en dat getest is overeenkomstig punt 5, of

ii) dat overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG in een grensinspectiepost veterinaire controles heeft ondergaan (…)."

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (hierna: Verordening (EG) nr. 178/2002), voor zover hier van belang, luidt:

"Artikel 12

Uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders

1. Uit de Gemeenschap uitgevoerde of wederuitgevoerde levensmiddelen en diervoeders om in een derde land in de handel te worden gebracht, dienen te voldoen aan de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, behoudens andersluidend verzoek van de autoriteiten van het land van invoer of andersluidende bepalingen in de wetgeving, voorschriften, normen, gedragscodes en eventuele andere wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen van het land van invoer.

In andere omstandigheden, behalve wanneer de levensmiddelen schadelijk zijn voor de gezondheid of het diervoerder onveilig is, mogen levensmiddelen of diervoeders alleen uit de Gemeenschap uitgevoerd of wederuitgevoerd worden indien de bevoegde autoriteiten van het land van bestemming daarmee uitdrukkelijk hebben ingestemd, na volledig geïnformeerd te zijn over de redenen waarom en de omstandigheden waaronder de betrokken levensmiddelen of diervoeders in de Gemeenschap niet in de handel konden worden gebracht.

2. Ingeval de bepalingen van een bilaterale overeenkomst tussen de Gemeenschap of een van haar lidstaten en een derde land van toepassing zijn, dienen uit de Gemeenschap of die lidstaat naar dat derde land uitgevoerde levensmiddelen en diervoeders met die bepalingen in overeenstemming te zijn."

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (hierna: Verordening (EG) nr. 767/2009), voor zover hier van belang, bepaalt:

"Artikel 2

Toepassingsgebied

1. In deze verordening worden de voorschriften vastgesteld voor het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders voor zowel voedselproducerende als niet-voedselproducerende dieren binnen de Gemeenschap, waaronder voorschriften inzake etikettering, verpakking en aanbiedingsvorm.

2. Deze verordening is van toepassing onverminderd andere communautaire bepalingen die op het gebied van de diervoeding gelden, in het bijzonder:

(…)

c) Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestr?ding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën;

d) Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (…).

Artikel 3

Definities

(…)

2. De volgende definities zijn eveneens van toepassing:

(…)

f) „gezelschapsdieren”: niet-voedselproducerende dieren die behoren tot soorten die worden gevoederd, gefokt of gehouden, maar in de regel niet voor menselijke consumptie in de Gemeenschap worden gebruikt;

g) „voedermiddelen”: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong, waarvan het hoofddoel is te voldoen aan de voedingsbehoeften van dieren, in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor orale vervoedering, hetzij als zodanig rechtstreeks, hetzij na bewerking, hetzij bij de bereiding van mengvoeders of als draagstoffen in voormengsels;

h) „mengvoeders”: mengsels van ten minste twee voedermiddelen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd voor orale vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders;

i) „volledige diervoeders”: mengvoeders die door hun samenstelling toereikend zijn als dagrantsoen;

j) „aanvullende diervoeders”: mengvoeders met een hoog gehalte aan bepaalde stoffen, die echter, wegens hun samenstelling, slechts toereikend zijn als dagrantsoen indien zij samen met andere diervoeders worden gebruikt;

(…)

s) „etikettering”: alle woorden, gegevens, merk- of handelsnamen, afbeeldingen of tekens die op een diervoeder betrekking hebben en die op informatiedragers, zoals verpakking, recipiënt, bijsluiter, etiket, document, band, kraag of het internet zijn aangebracht of vermeld, en die betrekking hebben op dit diervoeder of dit vergezellen, inclusief voor reclamedoeleinden;

t) „etiket”: elk(e) label, merknaam, merkteken of afbeelding of ander beschrijvend materiaal, geschreven, gedrukt, gestencild, als merkteken aangebracht, in reliëf uitgevoerd of ingeperst op of bevestigd aan een verpakking of recipiënt van diervoeder; en

u) „aanbiedingsvorm”: de vorm, het uiterlijk of de verpakking en het voor het diervoeder gebruikte verpakkingsmateriaal, de wijze waarop zij worden gepresenteerd, alsmede de omgeving waarin zij worden uitgestald.

(…)

Artikel 19

Aanvullende verplichte etiketteringsvoorschriften voor voeders voor gezelschapsdieren

Op het etiket van voeders voor gezelschapsdieren wordt een gratis telefoonnummer of een ander passend communicatiemiddel vermeld, zodat de afnemer naast de verplichte gegevens aanvullende informatie kan ontvangen over:

a) de in het voeder voor gezelschapsdieren verwerkte toevoegingsmiddelen; en

b) de verwerkte voedermiddelen waarvan de categorie overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder c), wordt vermeld."

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Verzoekster is opgericht op 1 juli 1978 en is gevestigd te Strijen. In het tot de stukken behorende uittreksel van de Kamer van Koophandel Rotterdam van 27 november 2012 staat over haar activiteiten onder meer het volgende vermeld:

"Gespecialiseerde groothandel in overige voedings- en genotmiddelen n.e.g.

Opslag en productie van diervoeders van dierlijke bijproducten voor gezelschapsdieren (…)."

- Verzoekster is overeenkomstig Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne, in samenhang met artikel 14 van de Regeling diervoeders 2010, geregistreerd als diervoederbedrijf. Voorts is aan verzoekster op en met ingang van 30 juni 2009 een erkenning verleend van opslagbedrijf als bedoeld in artikel 11 Verordening (EG) nr. 1774/2002, in samenhang met artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Regeling dierlijke bijproducten 2008 en artikel 81c, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

- Verzoekster heeft blijkens documenten uit het dossier onder meer “Processed Animal Proteins” en“Porcine Meat and Bone Meal” geëxporteerd.

- Bij brief van 15 augustus 2012 heeft verweerder aan verzoekster kenbaar gemaakt voornemens te zijn haar een last onder dwangsom op te leggen:

"Uit onderzoek van de nVWA, sinds 01 januari 2012 opgegaan in de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA), is gebleken dat u in 2012 verschillende partijen verwerkte dierlijke eiwitten kennelijk bestemd voor voeder voor honden en katten naar Thailand en Vietnam hebt geëxporteerd. Deze partijen voldeden niet aan de exporteisen. Hiermee heeft u in strijd gehandeld met artikel 7 in samenhang met bijlage IV, punt III, onderdeel E, onder 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001.

De uitvoer naar derde landen van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, is verboden. Dit verbod is geïmplementeerd in artikel 7 van de Regeling diervoeders 2010.

Voornemen opleggen last onder dwangsom

Gelet op het vorenstaande ben ik voornemens u, bij constatering van een volgende overtreding inzake de uitvoer naar een derde land van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, de last op te leggen om artikel 7, eerste lid, onder a en c van de Regeling diervoeders 2010 niet te overtreden.

Deze last wordt u dan opgelegd op straffen van verbeuring van een dwangsom.

Feiten en omstandigheden

(…)

Export dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten naar derde landen

Uit onderzoek van de NVWA is gebleken dat uw twee partijen verwerkte dierlijke eiwitten kennelijk bestemd voor voeder voor honden en katten hebt geëxporteerd vanaf de haven in Rotterdam op 12 januari 2012 en op 24 januari 2012. Deze partijen hebben het grondgebied van de Europese Unie verlaten en zijn naar Thailand respectievelijk Vietnam geëxporteerd.

De partij die naar Thailand is geëxporteerd betrof 7 containers met in totaal 172.840 kg gemengde verwerkte dierlijke eiwitten (meat and bone meal + feather meal, complete petfood for cats and dogs). De partij was een mengpartij afkomstig van 5 verschillende leveranciers. Uit de verschillende herkomstdocumenten valt af te leiden dat het in ieder geval bij 4 van deze deelpartijen om verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers ging. Deze partijen zijn aan u geleverd. U hebt de partijen vervolgens op uw locatie te Strijen met elkaar vermengd tot één partij. De geëxporteerde partij bestaat hierdoor onder andere uit verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers en verenmeel. Door de vermenging van deze partijen is een nieuwe partij van 172.840 kg. ontstaan waarvan met zekerheid is te zeggen dat er in 6 van de 7 containers verwerkte dierlijke eiwitten met materiaal van herkauwers zit. Het exporteren van deze partij naar Thailand is op grond van artikel 7, eerste lid, onder a en c van de Regeling diervoeders 2010 verboden.

De partij die naar Vietnam is geëxporteerd betrof 8 containers met in totaal 195.200 kg gemengde verwerkte dierlijke eiwitten (meat and bone + feather meal, complete petfood for cats and dogs). De partij was een mengpartij afkomstig van 7 verschillende leveranciers. Uit de verschillende herkomstdocumenten valt af te leiden dat het in ieder geval bij 4 van deze deelpartijen om verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers ging. Deze partijen zijn aan u geleverd. U hebt de partijen vervolgens op uw locatie te Strijen met elkaar vermengd tot één partij. De geëxporteerde partij bestaat hierdoor onder andere uit verwerkte dierlijke eiwitten van herkauwers en verenmeel. Door de vermenging van deze partijen is een nieuwe partij ontstaan van 195.200 waarvan met zekerheid is te zeggen dat er in 7 van de 8 containers verwerkte dierlijke eiwitten met materiaal van herkauwers zit. Het exporteren van deze partij naar Vietnam is op grond van artikel 7, eerste lid, onder a en c van de Regeling diervoeders 2010 verboden.

Wettelijk kader en motivering noodzaak handhaving

Doel van de Kaderwet diervoeders en de Regeling diervoeders 2010 in samenhang met Verordening (EG) nr. 999/2001 is dat diervoeders waarin mogelijk materiaal van herkauwers is verwerkt, die BSE-materiaal kunnen bevatten, niet worden geëxporteerd naar derde landen."

- Naar aanleiding van dit voornemen heeft verzoekster bij brief van 4 september 2012 verzoekster een zienswijze uitgebracht.

- Vervolgens heeft verweerder het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom genomen.

3. Het besluit

In het besluit tot het opleggen van de last onder dwangsom staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Op 27 september jl. hebben medewerkers van de NVWA wederom geconstateerd dat u in strijd heeft gehandeld met artikel 7 in samenhang met bijlage IV, punt III, onderdeel E, onder 1, van Verordening (EG) nr. 999/2001. Ondanks uw zienswijze neem ik, in verband met de nieuwe constatering, het volgende besluit.

Besluit

Gelet op het vorenstaande leg ik, op grond van artikel 30 van de Kaderwet diervoeders in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht, A B.V., de last op om een nieuwe overtreding van artikel 7 in samenhang met bijlage IV, punt III, onderdeel, E, onder 1, van Verordening (EG) 999/2001, hetgeen een overtreding is van artikel 7, eerste lid, onder a en c van de Regeling diervoeders 2010, te voorkomen.

Als bij een volgende inspectie van de NVWA blijkt dat u wederom partijen grondstoffen bestemd voor gezelschapdieren die met van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten naar derde landen exporteert, zal een dwangsom worden verbeurd.

Hieronder volgt de motivering van mijn besluit.

Motivering

Feiten en omstandigheden

Uit onderzoek van de NVWA dat op 27 september 2012 is verricht, is opnieuw geconstateerd dat u zich niet gehouden hebt aan de wettelijke voorschriften.

Gebleken is dat u een partij verwerkte dierlijke eiwitten, die onder andere afkomstig was van herkauwers, kennelijk bestemd voor diervoeders, op 18 september 2012 naar Thailand hebt geëxporteerd.

De partij betrof 8 containers met in totaal 193.640 kg gemengde dierlijke eiwitten (meat and bone 50% for petfood usage only). De partij was een mengpartij afkomstig van 7 verschillende leveranciers. Uit de verschillende herkomstdocumenten valt af te leiden dat het in ieder geval bij 7 van deze deelpartijen om verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers ging. Deze partijen zijn aan u geleverd door 7 verschillende leveranciers. U hebt de partijen vervolgens op uw locatie te Strijen met elkaar gemengd tot één patij. De geëxporteerde partij bestaat hierdoor onder andere uit verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers en vleesbeendermeel. Door de vermenging van deze partij is een nieuwe partij van 193.640 kg. ontstaan waarvan met zekerheid is te zeggen dat in 7 van de 8 containers verwerkte dierlijke eiwitten met materiaal van herkauwers zit.

Wettelijke voorschriften

Doel van de Kaderwet diervoeders en de Regeling diervoeders 2010 in samenhang met Verordening (EG) 999/2001 is dat diervoeders waarin mogelijk materiaal van herkauwers is verwerkt, die BSE-materiaal kunnen bevatten, niet worden geëxporteerd naar derde landen.

Het exporteren van vorengenoemde partij naar Thailand is verboden op grond van artikel 7 in samenhang met bijlage IV, punt III, onderdeel E, onder 1, van Verordening (EG) 999/2001, in verband met artikel 7, eerste lid, onder a en c van de Regeling diervoeders 2010, gelet op artikel 16 van de Kaderwet diervoeders.

Zienswijze 4 september jl.

Hieronder volgt een korte reactie op de door u ingebrachte zienswijze. Zoals al eerder vermeld geeft uw zienswijze mij geen aanleiding om u geen last onder dwangsom op te leggen.

1 Dat de NVWA meent dat het belanghebbende niet is toegestaan verwerkte dierlijke eiwitten en producten, waaronder ook van herkauwers afkomstig materiaal, naar derde landen uit te voeren. Hiermee miskent de NVWA dat de regels voor de uitvoer van verwerkte dierlijke producten, ook ingeval het van herkauwers afkomstige materiaal betreft, de uitvoer naar derde landen die zich via bilaterale verdragen hebben verbonden om dezelfde regels in acht te nemen als de Europese Unie met betrekking tot de volks- en diergezondheid. De derde landen waarnaar belanghebbende exporteert, te weten: Vietnam, Thailand en Bangladesh, betreffen allen landen die zich via voornoemde bilaterale verdragen hebben verbonden aan alle betreffende regelgeving.

Reactie NVWA: De Nederlandse overheid heeft met Thailand bilaterale afspraken gemaakt over de export van dierlijke eiwitten naar Thailand. De instructie van de NVWA DLPDL-74, “Thailand, verwerkte dierlijke eiwitten”, versie 1.0.3 is hierop van toepassing. In deze instructie staat onder punt 4 (werkwijze) expliciet vermeld dat de verwerkte dierlijke eiwitten geen eiwitten afkomstig van herkauwers mogen bevatten.

De Nederlandse overheid heeft ook met Vietnam bilaterale afspraken gemaakt over de export van dierlijke eiwitten naar Vietnam. De instructie van de NVWA DPDL-94, versie 1.0.5 “Vietnam, verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van varkens en/of pluimvee” is hierop van toepassing. In deze instructie staat onder punt 4 (werkwijze) expliciet vermeld dat de export van verwerkte dierlijke eiwitten, afkomstig van varkens en/of pluimvee, naar Vietnam is toegestaan. Verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers is niet toegestaan.

2 Dat uit de algemene instructie van de NVWA voor de export van verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten naar derde landen d.d. 3 november 2011 (DPEA-01, versie 1.0.6) blijkt dat de export van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en producten die dierlijke eiwitten bevatten is verboden. Echter, uit voornoemde instructie blijkt expliciet dat deze voorwaarde niet geldt voor voeder voor gezelschapsdieren.

Reactie NVWA: Naast de twee voornoemde instructies beschikt de NVWA over een algemene instructie te weten “Algemeen, export verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten naar derde landen (DPEA-01), versie: 1.0.6. In deze instructie staat onder punt 4 (werkwijze) het volgende:

De export van verwerkte dierlijke eiwitten en producten die dierlijke eiwitten bevatten, diervoeders en meststoffen,inclusief uitgangsproducten en tussenproducten hiervan naar derde landen is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

• de export van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en producten die dierlijke eiwitten bevatten is verboden;

• (….…..)

Indien met landen overeenkomsten gesloten worden, zullen hierover instructies op internet/intranet verschijnen.

Van bovenstaande voorwaarden zijn uitgezonderd:

(….…..)

• voeder voor gezelschapsdieren (kant-en-klaar)

De partijen verwerkte dierlijke eiwitten die u naar Thailand en Vietnam hebt gezonden, betroffen grondstoffen voor voeder voor gezelschapsdieren en geen kant- en klaarproducten i.c. volledige diervoeders. Uitsluitend volledige diervoeders voor gezelschapsdieren vallen onder de uitzondering.

Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder i, van Verordening (EG) 767/2009, zijn volledige diervoeders mengvoeders die door hun samenstelling toereikend zijn als dagrantsoen. Aangezien uw partijen grondstoffen voor diervoeders betroffen met daarin van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten, vallen deze partijen niet onder de uitzondering.

3 Dat daarnaast uit artikel 7, vierde lid, van de EU-verordening 999/2001 blijkt dat het exportverbod voor verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten niet geldt voor voeder voor honden en katten. Diervoeders die bestemd zijn voor honden en katten mogen wel van zoogdieren afkomstige eiwitten bevatten.

Reactie NVWA: Artikel 7, eerste lid van Verordening (EG) nr. 999/2001, verbiedt het gebruik van dieren afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers. Het tweede lid van dit artikel breidt het verbod van het eerste lid uit tot producten van dierlijke oorsprong volgens bijlage IV, punt 1, van deze verordening.

Dit punt 1, onder b, bepaalt dat het verbod ook geldt voor het vervoederen van dierlijke eiwitten en diervoeders die dergelijke dierlijke eiwitten bevatten aan herkauwers. Punt III, onderdeel E, onder 1, van voornoemde bijlage verbiedt de uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten. Artikel 7, vierde lid, van voornoemde verordening, maakt een uitzondering voor diervoeders die bestemd zijn voor voeder voor honden en katten. Dit artikel doelt op volledige diervoeders voor honden en katten. Grondstoffen bestemd voor voeders voor honden en katten vallen niet onder deze uitzondering.

4 Dat A B.V. beschikt over zowel een door de NVWA verstrekte erkenning voor de opslag als een door de

NVWA verstrekte registratie voor het verhandelen van verwerkte dierlijke producten. Dat het A B.V. is toegestaan de partijen te vermengen. Dat niet valt in te zien dat de export van het voeder voor gezelschapsdieren in strijd zou zijn met de Regeling diervoeders 2010. Dat A B.V. naast voornoemde regeling ook voldoet aan alle overige regelgeving.

Reactie NVWA: U exploiteert een diervoederbedrijf dat overeenkomstig artikel 9, van Veordening (EG) nr. 183/2005 in samenhang met artikel 14 van de Regeling diervoeders 2010 is geregistreerd. Voorts beschikt u over een erkenning voor de opslag van afgeleide producten, ingevolge artikel 24, eerste lid, onder j, van Verordening 1069/2009, onder nummer NL 7614. U beschikt echter niet over een erkenning voor het vervaardigen van voeder voor gezelschapsdieren op grond van artikel 24, eerste lid, onder e, van voornoemde verordening.

(…)

Vervolg

Als toezichthouders van de NVWA opnieuw constateren dat u partijen grondstoffen bestemd voor gezelschapsdieren die met van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevatten naar derde landen exporteert, verbeurt u een dwangsom. Voor de hoogte van de dwangsom is gekeken naar de economische waarde van deze producten.

De hoogte van deze dwangsom wordt gerelateerd aan het aantal kilogrammen van de partijen grondstoffen bestemd voor gezelschapsdieren dat in strijd met de regelgeving is geëxporteerd naar een derde land. De dwangsom zal € 20 per 1000 kilogram bedragen.

In de beschikking waarbij dat bedrag ingevorderd wordt, zal aan u een nieuwe last met een hogere dwangsom worden opgelegd."

4. Het standpunt van verzoekster

Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter het besluit van 8 november 2012 te schorsen.

Het standpunt van verzoekster, zoals dat uit de stukken en nader toegelicht ter zitting blijkt, kan, kort samengevat, als volgt worden weergegeven.

Sinds 2008 heeft zij zich geheel toegelegd op het mengen van verwerkte dierlijke eiwitten om deze vervolgens te exporteren naar derde landen. Deze mengpartijen bevatten altijd verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers. Verzoekster heeft contractuele verplichtingen met leveranciers. Het heeft geen zin om in haar inrichting tijdelijk andere dan van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten te mengen, omdat deze altijd DNA-sporen van herkauwers uit eerdere mengactiviteiten bevatten. Het voldoen aan de last onder dwangsom komt voor verzoekster in feite neer op het stopzetten van haar bedrijfsvoering. Daarmee staat op korte termijn het voortbestaan van haar onderneming en daarmee ook de werkgelegenheid van de werknemers op het spel.

Ten aanzien van het exportverbod als vervat in punt E.1, hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001 neemt verweerder ten onrechte het standpunt in dat van voeder voor gezelschapsdieren hier geen sprake is. Aan dat standpunt legt verweerder ten onrechte ten grondslag dat enkel “kant-en-klaar producten” vrijgesteld zijn van het verbod. Voor die opvatting kan volgens verzoekster geen steun worden gevonden in de definitiebepalingen van Verordening (EG) nr. 999/2001 of Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Verzoekster wijst er voorts op dat uit de algemene instructie van de NVWA voor de export van verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten naar de derde landen d.d. 3 november 2011 (DPEA-01, versie 1.0.6) en artikel 7, vierde lid, Verordening (EG) nr. 999/2001 niet blijkt dat het exportverbod voor verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten niet geldt voor voeder voor gezelschapdieren. Haar producten zijn geen grondstoffen, maar volledige diervoeders die als dagrantsoen voldoende zijn om in de algehele behoefte van gezelschapsdieren te voorzien.

Verder heeft verweerder volgens verzoekser niet onderkend dat zij op het punt van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren voldoet aan de – hiervoor in rubriek 2.1 weergegeven – eisen van Verordening (EU) nr. 142/2011 met betrekking tot verhitting, verpakking en controle.

Weliswaar heeft verzoekster (nog) geen erkenning voor het vervaardigen van diervoeders voor gezelschapsdieren, maar gelet op de aan haar verleende erkenning voor de opslag als de aan haar verstrekte registratie voor het verhandelen van verwerkte dierlijke producten, is het haar wel toegestaan de partijen te mengen. Voorts heeft verzoekster een erkenning voor het vervaardigen van diervoeders voor gezelschapsdieren aangevraagd. Verweerder heeft ten onrechte dat verzoek afgewezen en die afwijzing in bezwaar gehandhaafd. Tegen dat besluit op bezwaar heeft verzoekster inmiddels beroep ingesteld bij het College.

Ter zitting heeft verzoekster nog het volgende naar voren gebracht. Sinds 2008 verricht zij onderhavige (export)activiteiten. Sedertdien komt de NVWA regelmatig, vanaf 2011 maandelijks, bij verzoekster voor een administratieve controle. Verzoekster heeft altijd haar volledige medewerking verleend aan deze controles door inzage te geven in haar administratie en, in voorkomende gevallen, op instructie van de NVWA, door haar bedrijfsvoering aan te passen. In al die jaren heeft verweerder geen aanleiding gezien tegen exporten van dit soort producten – ook al bleken die uit de administratie – op te treden. Verder wijst verzoekster er op dat op de documenten en in de administratie met betrekking tot de van leveranciers aangekochte dierlijke eiwitten altijd staat vermeld om welke dierlijke eiwitten het gaat.

Verzoekster heeft vervolgens uiteengezet dat het staken van dit soort exporten voor haar grote gevolgen heeft, nu dit de kern van haar bedrijfsactiviteiten vormt.

5. Het nadere standpunt van verweerder

Ter zitting heeft verweerder, in aanvulling op het gestelde in het besluit van 8 november 2012, bij pleidooi nog het volgende naar voren gebracht:

"A B.V. (hierna appellante) heeft om een voorlopige voorziening gevraagd omdat de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna verweerder) een last onder dwangsom heeft opgelegd teneinde naleving van het verbod op de export van verwerkt dierlijk eiwit (hierna VDE) van herkauwers af te dwingen. Appellante stelt echter dat zij geen VDE’s exporteert maar diervoeders voor gezelschapsdieren (petfood) en dat zij door deze last ernstig in haar bedrijfsvoering wordt geschaad. Appellante eist daarom schorsing van deze last onder dwangsom.

Verweerder meent echter dat zij op goede gronden tot opleggen van deze last onder dwangsom is overgegaan en zal dat dan ook aantonen.

De handel in VDE’s afkomstig van herkauwers is vanwege het risico op BSE en op de menselijke variant van deze ziekte zeer strikt gereglementeerd en het gebruik van deze eiwitten is alleen toegestaan wanneer deze toepassingen geen significant risico voor de volksgezondheid of voor de diergezondheid meer kunnen inhouden. Zo verbiedt Verordening 999/2001 (hierna de BSE-verordening) in artikel 7, eerste lid, het gebruik van van dieren afkomstige eiwitten in de voeding van herkauwers. In Bijlage IV van de BSE-verordening wordt dit verbod uitgebreid tot alle landbouwhuisdieren (met uitzondering van pelsdieren). Onder punt III van deze bijlage worden de algemene uitvoeringsvoorwaarden gegeven en in dit kader wordt bepaald dat de opslag van VDE’s in bulk dient te geschieden in speciaal daarvoor bestemde faciliteiten. Ook wordt in deze bijlage bepaald dat de uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige VDE’s en van producten waarin dergelijke VDE’s zijn verwerkt, is verboden. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor verwerkt petfood dat de in Verordening (EG) nr. 1069/2009 (Verordening dierlijke bijproducten) voorgeschreven behandeling heeft ondergaan en op de voorgeschreven wijze is geëtiketteerd.

Gelet op de gehanteerde principes van de 10e en de 11e overweging van de Verordening dierlijke bijproducten mogen dierlijke bijproducten niet in de voedselketen terechtkomen. De hoofddoelstelling van de voorschriften in deze verordening is dan ook de beheersing van de risico’s voor de volksgezondheid en voor de diergezondheid en de bescherming van de veiligheid van voedsel- en voederketen. Echter om redenen van de rechtszekerheid en van een adequate controle van de potentiële risico’s wordt er een eindpunt in de verwerking van dierlijke bijproducten bepaald waardoor die dierlijke bijproducten die niet meer van belang zijn voor de veiligheid van de voeder- en voedselketen niet meer onder de bepalingen van deze verordening vallen en dus ook niet meer gecontroleerd behoeven te worden. Bepalend daarbij is volgens de Verordening dierlijke bijproducten de vraag of het product nog een significant risico voor de volksgezondheid of de diergezondheid kan opleveren. Dat betekent dat de dierlijke bijproducten op een dusdanige manier moeten zijn verwerkt dat het niet meer bestemd zullen of kunnen worden voor de menselijke consumptie of voor de productie van diervoeders voor landbouwhuisdieren. Pas dan hebben de dierlijke bijdproducten het eindpunt van de Verordening dierlijke bijproducten bereikt.

Terugkomend op het schorsingsverzoek van appellante stelt verweerder vast dat appellante uitsluitend VDE’s aankoopt, noch de erkenning noch de productiefaciliteiten heeft voor de vervaardiging van petfood en evenmin gesteld heeft dat zij de aangekochte VDE’s door derden (met een dergelijke erkenning) tot petfood heeft laten verwerken. Dat betekent dat er bij de onderhavige export dus geen sprake kan zijn van petfood. Dat blijkt ook uit hetgeen appellante zelf op de exportdocumenten heeft vermeld. Met betrekking tot de argumentatie dat het product, zoals het door appellante geëxporteerd wordt, door gezelschapsdieren gegeten kan worden, is verweerder van mening dat dit niet bepalend kan zijn voor de vraag of er sprake is van petfood. Er zijn vele producten die door honden en katten gegeten worden of kunnen worden en die zeker niet als petfood worden beschouwd. Verweerder wijst erop dat het door appellante geëxporteerde product qua samenstelling en consistentie in velerlei opzichten afwijkt van het gebruikelijke honden- en kattenvoer en dus ook om die reden niet als petfood valt te bestempelen. Verweerder meent dan ook dat deze VDE’s pas na een verdere verwerking geschikt gemaakt kunnen worden voor een duurzame vervoedering aan gezelschapsdieren en pas na een dergelijke vewerking de bestemming petfood kunnen krijgen.

Verweerder merkt tot slot op dat bepalend voor het opleggen van een last onder dwangsom het feit is geweest dat appellante in strijd met de regelgeving handelt door VDE’s afkomstig van herkauwers te exporteren en dat deze VDE’s – met alle risico’s van dien – in voeders van landbouwhuisdieren verwerkt kunnen worden. Met het opleggen van deze last onder dwangsom wil verweerder niet bewerkstelligen dat appellante stopt met het exporteren van VDE’s, maar uitsluitend stopt met de export van VDE’s afkomstig van herkauwers. Andere eiwitten mogen binnen de bestaande regelgeving in principe gewoon geëxporteerd worden. Verweerder meent dan ook dat appellante niet in ernstige mate in haar bedrijfsvoering wordt geschaad."

Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het hier aan de orde zijnde exportproduct van verzoekster nog steeds is “verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers” dat hooguit door verzoekster is gemengd, en geen petfood ofwel “verwerkt voeder voor gezelschapsdieren”. Het is immers naar aard, vorm en hoedanigheid niet een kant-en-klaar eindproduct dat uitsluitend geschikt is gemaakt voor gezelschapsdieren. Een dergelijke omschrijving van een kant-en-klaar eindproduct staat weliswaar niet in Verordening (EG) nr. 999/2001, maar deze ligt wel in die verordening besloten.

Dat de NVWA mogelijk bij eerdere administratieve controles had kunnen vaststellen dat verzoekster verwerkte dierlijke eiwitten afkomstig van herkauwers exporteert en daartegen toen niet is opgetreden, neemt niet weg dat verzoekster zich thans heeft te houden aan het daarop betrekking hebbende exportverbod.

Ten slotte heeft verweerder ter zitting betoogd dat ook het voorzorgsbeginsel aan de export van de onderhavige producten van verzoekster in de weg staat.

6. De beoordeling van het geschil

6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het besluit van 8 november 2012, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.

6.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het risico van verbeurte van dwangsommen vooral een financieel belang vertegenwoordigt. Een zodanig belang zal in de regel op zichzelf onvoldoende reden vormen een voorlopige voorziening te treffen. Het staat een verzoeker immers vrij financiële compensatie van het bestuursorgaan te vorderen indien de dwangsombesluiten achteraf onrechtmatig zouden blijken te zijn. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter niettemin in beeld kunnen komen in het geval de financiële gevolgen, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van de verzoeker, ernstiger zijn, en bovendien eerder naarmate die ernst toeneemt.

Aangezien in het voorliggende geval aannemelijk is dat het in stand blijven van de last onder dwangsom ernstige financiële gevolgen voor het bedrijf van verzoekster zal hebben, is de spoedeisendheid van haar verzoek daarmee gegeven.

6.3 Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

6.4 Ingevolge het overgangsrecht van artikel 11.1, eerste, vijfde en zesde lid, van de Wet Dieren, als hiervoor geciteerd in rubriek 2.1, wordt het voorliggende geschil behandeld en beslist overeenkomstig de bij of krachtens de Kaderwet diervoeders gestelde regels.

In het voorliggende geval is het geschil tussen partijen in de kern toegespitst op de beantwoording van de vraag of sprake is van – te verwachten herhaling van – overtreding van het exportverbod van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten. Dat verbod is neergelegd in artikel 7, in samenhang gelezen met punt E.1., eerste volzin, hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001. Omwille van de leesbaarheid zal het hiervoor reeds in rubriek 2.1 opgenomen punt E.1. hierna nogmaals in 6.6 worden geciteerd. 6.5 Verzoekster meent dat de exportproducten waar het hier om gaat verwerkt voeder voor gezelschapsdieren (honden en katten) betreft dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd als voorgeschreven. Dat maakt de tweede volzin van punt E.1 voornoemd toepasselijk, zodat het in de eerste volzin neergelegde verbod niet geldt en van overtreding dus geen sprake was of zal zijn.

Verweerder heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de uitzondering waarop verzoekster zich beroept alleen van toepassing is als sprake is van (verwerkt) petfood. Een kant-en-klaar eindproduct, uitsluitend geschikt gemaakt voor de vervoedering aan honden en katten. Volgens verweerder is het gewraakte product van verzoekster geen petfood, maar slechts (een door haar gemengde partij) grondstoffen van (deels van herkauwers afkomstige) verwerkte dierlijke eiwitten. Daarvoor is de uitzondering, zoals vervat in de tweede volzin van punt E.1. voornoemd niet geschreven. Ter zitting daarnaar gevraagd heeft verweerder bevestigd dat hij reeds hierom van oordeel is dat van overtreding van meerbedoeld verbod sprake is en dat hij een en ander – hetgeen in lijn is met de motivering van het aangevallen besluit – niet grondt op de opvatting dat verzoekster etiketterings- of behandelingsvoorschriften zou hebben overtreden.

6.6 Punt E.1., hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001 luidt:

"De uitvoer naar derde landen van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten en van producten die dergelijke verwerkte dierlijke eiwitten bevatten, is verboden. Dat verbod geldt echter niet voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met inbegrip van voeder in blik, dat van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat en dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002."

6.7 Bij de, voorlopige, beoordeling van het onderhavige geschil zal de voorzieningenrechter niet aansluiten bij de door verweerder zowel in de stukken als ter zitting gebezigde term “petfood”. Verweerder heeft niet gesteld, noch is daarvan voorshands gebleken, dat met deze, aan de Engelse versie van de betreffende verordening ontleende, term iets meer of anders zou zijn bedoeld dan “verwerkt voeder voor gezelschapsdieren” in de Nederlandse tekst.

6.8 Niet in geschil is dat het uitgevoerde en uit te voeren product van verzoekster van van herkauwers afkomstige verwerkte dierlijke eiwitten bevat.

De uitzondering, zoals geformuleerd in de tweede volzin van punt E.1., hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001, bestaat uit de volgende bestanddelen: (i) verwerkt voeder voor gezelschapsdieren en (ii) dat een behandeling heeft ondergaan en is geëtiketteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002. De tekst van deze bepaling bevat niet de eis, die verweerder, blijkens de stukken en zijn ter zitting gegeven toelichting, in dit geval kennelijk tevens stelt, dat degene die uitvoert dient te beschikken over een zogenoemde erkenning voor het vervaardigen van voeders voor gezelschapsdieren. Dat aspect laat de voorzieningenrechter bij de voorlopige beoordeling, of sprake is van overtreding van meerbedoeld verbod, dat ten grondslag is gelegd aan de bestreden last onder dwangsom, hier dan ook verder onbesproken.

Gelet op het hiervoor ingenomen standpunt van verweerder, kortweg, dat etiketterings- en (warmte)behandelingsaspecten geen deel uitmaken van het fundament van de last onder dwangsom, gaat het thans louter om de, voorlopige, beantwoording van de vraag of het betrokken product kan worden aangemerkt als “verwerkt voeder voor gezelschapsdieren”. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder zo dat weliswaar de door hem voorgestane omschrijving van “verwerkt voeder voor gezelschapsdieren”, te weten een kant-en-klaar eindproduct, uitsluitend geschikt gemaakt voor de vervoedering aan honden en katten, niet is vervat in een op de toepassing van meergenoemde uitzonderingsbepaling toegesneden definitie, maar dat de door hem gegeven duiding besloten ligt in de strekking van het relevante normatieve kader. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

6.9 Ingevolge artikel 54 Verordening (EG) nr. 1069/2009, voor zover hier van belang, is Verordening (EG) nr. 1774/2002 ingetrokken met ingang van 4 maart 2011 en gelden verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1774/2002 als verwijzingen naar deze verordening.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, Verordening (EU) nr. 142/2011 bevat deze verordening uitvoeringsmaatregelen voor de volksgezondheidsvoorschriften en veterinairrechtelijke voorschriften voor dierlijke bijproducten en afgeleide producten van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Hieruit volgt dat de verwijzing in punt E.1., hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001 naar Verordening (EG) nr. 1774/2002 heeft te gelden als een verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1069/2009 en de hierop van toepassing zijnde uitvoeringsmaatregelen van Verordening (EU) nr. 142/2011.

6.10 Ingevolge punt 20, bijlage I, Verordening (EU) nr. 142/2011 is de definitie van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren: voeder voor gezelschapsdieren, niet zijnde rauw voeder voor gezelschapsdieren, dat is verwerkt overeenkomstig bijlage XIII, hoofdstuk II, punt 3 bij deze verordening.

Daarin zijn, zoals hiervoor in rubriek 2.1 geciteerd, verwerkings-, controle- en verpakkingseisen opgenomen voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren.

In dat verband heeft het de aandacht van de voorzieningenrechter getrokken dat verwerkt voeder voor gezelschapsdieren uitdrukkelijk wordt onderverdeeld in blikvoeder en verwerkt voeder voor gezelschapsdieren, met uitzondering van blikvoeder. Het verwerkte voeder voor gezelschapsdieren moet in nieuwe verpakkingen worden verpakt. De in deze bijlage vervatte systematiek wijst derhalve op zichzelf niet in de richting van de opvatting van verweerder dat het, voor de toepassing van meergenoemde uitzondering, uitsluitend om, kortweg, kant-en-klaar voeder voor gezelschapsdieren moet gaan. De voorzieningenrechter heeft er bij het vormen van dit oordeel niet aan voorbij gezien dat punt 7, hoofdstuk II, bijlage XIII, Verordening (EU) nr. 142/2011 het opschrift draagt “eindpunt van verwerkt voeder voor gezelschapsdieren en hondenkluiven”, maar daarin wordt verder, voor zover hier van belang, niet meer bepaald dan dat verwerkt voeder voor gezelschapsdieren dat in de Europese Unie is geproduceerd en verpakt overeenkomstig punt 3 zonder beperkingen overeenkomstig deze verordening in de handel mogen worden gebracht. Een aanwijzing voor de beperking tot kant-en-klaar voeder ligt hierin, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook niet besloten.

6.11 Voorts zijn in het eerste lid, aanhef en onder c) sub iii) en het tweede lid, aanhef en onder b) sub i) van artikel 1, hoofdstuk II, bijlage VIII, Verordening (EU) nr. 142/2011, eveneens hiervoor geciteerd in rubriek 2.1, etiketteringseisen opgenomen voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren.

Maar ook uit deze etiketteringseisen ten aanzien van verpakking, recipiënt of voertuig kan niet worden afgeleid dat voor de toepassing van de uitzondering als bedoeld in de tweede volzin van meergenoemd punt E.1. onder “verwerkt voeder voor gezelschapsdieren” alleen een kant-en-klaar product kan worden begrepen.

6.12 Juist ook de zinsnede „met inbegrip van voeder in blik” in de tweede volzin van genoemde punt E.1, lijkt er op te duiden dat de Europese regelgever verschillende soorten verwerkt voeder voor gezelschapsdieren onder de uitzondering van het verbod heeft willen brengen, zolang het betreffende exportproduct, ook al is het in de ogen van verweerder geen kant-en-klaar eindproduct, de behandel- en etiketteringseisen van Verordening (EU) nr. 142/2011 heeft ondergaan. Voorts kan ook uit de definitiebepalingen van Verordening (EG) nr. 999/2001, Verordening (EG) nr. 1069/2001 respectievelijk Verordening (EU) nr. 142/2011, waarvan een selectie is geciteerd in rubriek 2.1, de voorgestane uitleg van verweerder niet worden afgeleid. Dezelfde conclusie geldt ook wat betreft de in de preambules van Verordening (EG) nr. 999/2001 en Verordening (EU) nr. 142/2011 opgenomen hoofddoelstellingen. Zo is in overweging 11 van de preambule bij Verordening nr. 142/2011 weliswaar tot uitdrukking gebracht dat de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1774/2002 moesten worden verbeterd, echter de behandel- en etiketteringeisen voor verwerkt voeder voor gezelschapsdieren in Verordening (EG) nr. 1774/2002 en in Verordening (EU) nr. 142/2011, die zijn geciteerd in rubriek 2.1, verschillen niet wezenlijk van elkaar en duiden niet op kant-en-klaar voeder voor gezelschapsdieren. Ten aanzien van de door verweerder aangehaalde definitiebepaling van “volledige diervoeders” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder i), Verordening (EG) nr. 767/2009, merkt de voorzieningenrechter op dat die verordening, waarvan relevante bepalingen eveneens zijn geciteerd in rubriek 2.1, geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat alleen kant-en-klare voeders voor gezelschapsdieren zijn uitgezonderd van het litigieuze exportverbod.

6.13 Al het voorgaande doet zien dat er twijfel kan bestaan over de juistheid van de motivering die verweerder heeft aangedragen ten betoge dat verzoekster met de exporten waar het hier om gaat de overtreding van artikel 7, in samenhang met punt E.1, hoofdstuk III, bijlage IV, Verordening (EG) nr. 999/2001, hetgeen mede een overtreding is van artikel 7, eerste lid, onder a en c, van de Regeling diervoeders 2010, heeft begaan en voornemens is te herhalen. Dat deze exporten, zoals vermeld in het aangevallen besluit, niet voldoen aan hetgeen daaromtrent in de algemene instructie “Algemeen, export verwerkte dierlijke eiwitten en hun producten naar derde landen (DPEA-01), versie: 1.0.6” van de NVWA is bepaald, nu het niet om kant-en-klaar voeder voor gezelschapsdieren gaat, legt op zichzelf geen gewicht in de schaal. Naar uit het vorenoverwogene blijkt, is immers voorshands onvoldoende duidelijk geworden of die eis hier, voor de toepassing van meergenoemde uitzondering, wel mag worden gesteld terwijl deze instructie – zelf geen wettelijk voorschrift – niet bij machte is zelfstandig een zodanige eis te introduceren.

Dat betekent dat thans evenzeer twijfel bestaat of hier aan verweerder de bevoegdheid toekomt om, met toepassing van artikel 30 van de Kaderwet diervoeders, in samenhang met artikel 5:32, eerste lid, Awb, deze last onder dwangsom op te leggen. Die bevoegdheid ontstaat immers pas als sprake is van een overtreding van een bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting. De reikwijdte van die verplichting is primair bepalend voor het antwoord op de vraag of de in het betrokken voorschrift vervatte norm daadwerkelijk is overtreden.

Dit laatste betekent evenzeer dat het, niet nader gemotiveerde, beroep dat verweerder ter zitting in dit verband op het voorzorgsbeginsel heeft gedaan, geen overtuigend argument oplevert om zijn standpunt voor juist te houden. Dat beginsel, nog daargelaten hoe dat in een context als de onderhavige precies zou moeten worden omschreven, strekt, naar voorlopig oordeel, in ieder geval niet zover dat met een beroep daarop zou kunnen worden bewerkstelligd dat het bestaan van een handhavingsbevoegdheid zou moeten worden aangenomen ten aanzien van handelingen die niet vooraf bij of krachtens wettelijk voorschrift als overtreding zijn gekwalificeerd of dat dit beginsel zou dwingen tot een zodanige extensieve interpretatie dat de rechtszekerheid geweld zou kunnen worden aangedaan.

6.14 De hiervoor omschreven twijfel is evenwel niet zo ernstig dat reeds thans, zonder verder nader onderzoek naar de relevante feiten en het recht, zozeer waarschijnlijk moet worden geacht dat het aangevallen besluit, indien in bezwaar gehandhaafd, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, het verzoek reeds hierom voor inwilliging in aanmerking komt. Het verzoek zou dan niettemin kunnen worden toegewezen wanneer de voorzieningenrechter van oordeel zou zijn dat de belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek dermate zwaarwegend zijn dat deze dienen te prevaleren boven de met een onverkorte uitvoering van het besluit van verweerder gediende belangen.

Van de zijde van verzoekster is gewezen op het grote financieel nadeel dat zij zal lijden als zij activiteiten als de onderhavige onder de dreiging van de last onder dwangsom onverwijld zal moeten staken.

Van de zijde van verweerder is gewezen op het grote belang van beheersing van de risico’s voor de volks- en diergezondheid en de bescherming van de veiligheid van de voedsel- en voederketen.

Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

De voorzieningenrechter neemt in dit verband in de eerste plaats in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard op korte termijn op het bezwaar van verzoekster van 27 november 2012 te zullen beslissen. Indien verweerder daarbij de opgelegde last onder dwangsom – die hij dan, hetgeen nu is nagelaten, wel zal moeten maximeren – handhaaft, zal hij daarbij de gerezen twijfel, mogelijk onder verwijzing naar weer andere bepalingen in het conglomeraat van Europese regelgeving dat op dit vlak, rechtstreeks of zijdelings toepasselijk is, kunnen trachten weg te nemen.

Voorts moet met verweerder worden geoordeeld dat, ook al betreft het te exporteren product van verzoekster, zogenoemd categorie-3 materiaal, een en ander niet wegneemt dat ook be- en verhandeling van dit soort materiaal streng is gereglementeerd teneinde de risico’s voor de volks- en diergezondheid zoveel mogelijk te verkleinen en de veiligheid van de voedsel- en voederketen zoveel mogelijk te beschermen en te bevorderen.

De voorzieningenrechter wil op zichzelf wel aannemen dat de gevolgen van het aangevallen besluit voor verzoekster fors kunnen zijn, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat reeds hangende de bezwaarprocedure – die, naar verweerder heeft toegezegd, spoedig met een beslissing op bezwaar zal worden afgerond – afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening tot een acuut en onherstelbaar nadeel aan de zijde van verzoekster zal leiden.

De hiervoor vermelde belangen tegen elkaar afwegende komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat bij deze stand van zaken de schaal ten gunste van het belang van de volks- en diergezondheid moet doorslaan, zodat het verzoek om voorlopige voorziening thans niet voor inwilliging in aanmerking komt.

7. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2013.

w.g. R.R. Winter w.g. S.D.M. Michael