College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-02-2013, BZ1865, AWB 10/1075
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 11-02-2013, BZ1865, AWB 10/1075
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 11 februari 2013
- Datum publicatie
- 21 februari 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2013:BZ1865
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2010:BN5939, Overig
- Zaaknummer
- AWB 10/1075
- Relevante informatie
- Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024], Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 1:97, Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 1:98, Wet op het financieel toezicht [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-07-2024] art. 2:80
Inhoudsindicatie
De verplichting van artikel 1:97 Wft tot openbaarmaking van een boetebesluit herleeft ook in de situatie waarin een door de voorzieningenrechter opgelegd publicatieverbod vervalt met de bodemuitspraak van de rechtbank waarbij de boete is gehandhaafd.
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1075 11 februari 2013
22310 Wet op het financieel toezicht
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam (hierna: AFM),
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 2 september 2010, met kenmerk AWB 09/3948 (www.rechtspraak.nl, LJN BN5939), in het geding tussen
AFM
en
A B.V., te B (hierna: A).
Gemachtigde van AFM: mr. E. van den Ing, als advocaat werkzaam bij AFM.
Gemachtigde van A: C.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 27 april 2009 heeft AFM aan A een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000,- wegens overtreding van artikel 2:80, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft) en tevens besloten tot openbaarmaking van die boeteoplegging op grond van artikel 1:97 Wft.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: voorzieningenrechter) heeft bij uitspraak van 2 juli 2009 (www.rechtspraak.nl, LJN BJ5693) het verzoek van A om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 27 april 2009 in zijn geheel geschorst en overwogen dat de schorsing voortduurt tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2009 of, indien binnen die termijn beroep is ingesteld, uitspraak is gedaan in het beroep.
Het door A tegen het besluit van 27 april 2009 gemaakte bezwaar heeft AFM bij een besluit op bezwaar van 13 oktober 2009 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op bezwaar bij bovengenoemde uitspraak gegrond verklaard voor zover het ziet op de openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 Wft, onder vernietiging van het besluit op bezwaar in zoverre, en voor het overige ongegrond.
Bij brief van 11 oktober 2010, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, heeft AFM hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Ook A heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, dat is geregistreerd onder AWB 10/1084 en waarin – eveneens heden – afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
Bij brief van 8 november 2010 heeft AFM de gronden van het hoger beroep ingediend. Daarop heeft A bij brief van 7 februari 2011 gereageerd.
Op 20 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. AFM is verschenen bij zijn gemachtigde. A is niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Het hoger beroep van AFM beperkt zich tot het oordeel van de rechtbank dat het beroep gegrond is voor zover het ziet op de openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 Wft. AFM heeft haar standpunt dienaangaande gemotiveerd uiteengezet.
2.2 De rechtbank heeft daaromtrent als volgt overwogen:
“2.9 Het bestreden besluit voorziet niet slechts in boeteoplegging, maar tevens in de beslissing tot vroegtijdige publicatie van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft. Het beroep is daar mede tegen gericht.
AFM heeft in haar verweerschrift vermeld dat het boetebesluit samen met het besluit op bezwaar zou kunnen worden gepubliceerd. Ter zitting is naar voren gebracht dat er ten aanzien van de vroegtijdige publicatie een nieuw (primair) besluit zal worden genomen waarin de omstandigheden in de periode van de datum van het bestreden besluit tot aan deze uitspraak zullen worden meegenomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande in navolging van de voorzieningenrechter van 28 januari 2010 (LJN BL1972) dat het publicatiestelsel van Afdeling 1.5.2 van de Wft - dat voorziet in twee in beginsel gefixeerde momenten van publicatie - met zich brengt dat de bestuurlijke heroverweging niet kan leiden tot het publiceren van een eventueel in bezwaar (deels) gehandhaafde boeteoplegging voordat die beslissing op bezwaar onherroepelijk is geworden. Reeds om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de in het bestreden besluit vervatte deelbeslissing tot publicatie als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft te vernietigen.”
2.3 Het College is van oordeel dat het hoger beroep slaagt. Daartoe verwijst het College naar de uitspraak van 24 april 2012 (AWB 10/254 en AWB 10/309, www.rechtspraak.nl, LJN BW3574). Daarin is overwogen dat het College – anders dan de rechtbank – niet inziet dat het stelsel van de Wft met betrekking tot openbaarmaking van boetebesluiten zich er tegen zou verzetten dat, in een situatie waarin de openbaarmaking door de voorzieningenrechter is geschorst, openbaarmaking (alsnog) plaatsvindt op een later moment dan ter gelegenheid van het boetebesluit.
De voorzieningenrechter heeft de schorsing van de openbaarmaking niet in tijd beperkt. Gelet hierop en nu de rechtbank in de bestreden bodemuitspraak geen later tijdstip heeft bepaald, is de schorsing van de beslissing tot openbaarmaking op grond van artikel 8:82, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervallen met de bestreden bodemuitspraak waarin de opgelegde boete is gehandhaafd. Naar het oordeel van het College herleeft ook in die situatie de verplichting voor AFM om – behoudens de situatie van het vierde lid – tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 Wft over te gaan.
2.4 Het voorgaande leidt het College tot de slotsom dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep tegen de in de beslissing op bezwaar van 13 oktober 2009 vervatte openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 Wft gegrond is verklaard. Het College zal het beroep tegen die beslissing in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
2.5 Aangezien met de uitspraak in zaak AWB 10/1084 van eveneens heden het besluit tot het opleggen van de boete in rechte onaantastbaar is geworden, ligt het in de rede dat AFM alleen nog een besluit omtrent openbaarmaking van de boete op de voet van artikel 1:98 Wft neemt.
2.6 Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College
- vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover het beroep tegen de in het besluit op bezwaar van 13 oktober 2009 vervatte
beslissing tot openbaarmaking als bedoeld in artikel 1:97 Wft gegrond is verklaard, dat besluit in zoverre is vernietigd en
AFM is veroordeeld in de proceskosten en vergoeding van griffierecht;
- verklaart het beroep tegen die beslissing tot openbaarmaking in zoverre alsnog ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden uitspraak.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. E. Dijt en mr. B. Hessel, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2013.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.H. Broier