Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-07-2016, ECLI:NL:CBB:2016:211, 14/184

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15-07-2016, ECLI:NL:CBB:2016:211, 14/184

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
15 juli 2016
Datum publicatie
10 augustus 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2016:211
Zaaknummer
14/184
Relevante informatie
Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024], Meststoffenwet [Tekst geldig vanaf 19-04-2023 tot 01-01-2024] art. 7

Inhoudsindicatie

overtreding art. 7 msw, matiging boete, redelijke termijn

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 14/184

16005

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2014, kenmerk 12/5430, in het geding tussen

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 februari 2014 (hierna: de aangevallen uitspraak).

De staatssecretaris heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.

Appellante heeft nadien nog nadere stukken in het geding gebracht waarop de staatssecretaris vervolgens heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Bij besluit van 20 juli 2012 heeft de staatssecretaris aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd van € 72.064,50, kennelijk, wegens overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw) in het jaar 2010. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op een administratieve controle waarbij hij is uitgegaan van de bij hem geregistreerde en de door appellante desgevraagd in het kader van de controle overgelegde gegevens. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete is de staatssecretaris uitgegaan van een overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm.

1.3

Bij besluit van 26 september 2012 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de staatssecretaris zijn besluit van 26 september 2012 herzien, het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 51.106,50.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep gericht tegen het besluit van 26 september 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 8 juli 2013, dat het oorspronkelijke besluit op bezwaar van 26 september 2012 heeft vervangen, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende vastgesteld en overwogen.

2.2

De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat niet in geschil is dat artikel 7 Msw is overtreden door appellante en dat evenmin in geschil is dat de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen met 4767 kilogram stikstof is overschreden en de fosfaatgebruiksnorm met 3225 kilogram. Ten aanzien van de stelling van appellante dat de hoogte van de boete geenszins in verhouding staat tot het financieel voordeel dat zij heeft genoten overweegt de rechtbank dat de wetgever, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Msw, bij de vaststelling van de boetebedragen heeft aangesloten bij het economische voordeel dat maximaal wordt behaald door het besparen van mestafzet op langere afstanden. Hierbij heeft de wetgever kennelijk veehouderijen op het oog gehad die om aan de gebruiksnormen te voldoen (een deel van) de door hun dieren geproduceerde mest moeten afvoeren. Appellante behoort tot deze groep bedrijven, zodat haar voordeel niet alleen bestaat uit de vergoedingen die zij heeft gekregen voor het uitrijden van mest op haar land, maar ook uit het niet maken van kosten voor de afvoer van mest. Dat de staatssecretaris niet duidelijk heeft gemaakt hoe groot dit voordeel moet zijn geweest, geeft de rechtbank geen aanleiding daartoe een opdracht te geven, nu de wetgever met de mogelijkheid dat dit voordeel soms lager kan uitvallen rekening heeft gehouden bij vaststelling van de boetebedragen. De verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 november 2012, 12/2465 (ECLI:NL:RBARN:2012) kan appellante niet baten, nu in die zaak appellante geen eigen mest op het land had gebracht en derhalve geen kosten van afvoer van mest had uitgespaard. Het beroep op gebrek aan draagkracht wordt door de rechtbank verworpen, omdat geen recente financiële stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat zij financieel gezien in gevaar komt indien zij de boete dient te betalen.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing