Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-10-2017, ECLI:NL:CBB:2017:423, 17/1002 en 17/1163

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 20-10-2017, ECLI:NL:CBB:2017:423, 17/1002 en 17/1163

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
20 oktober 2017
Datum publicatie
4 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:CBB:2017:423
Zaaknummer
17/1002 en 17/1163

Inhoudsindicatie

Taxi. Intrekking Amsterdamse Taxxxivergunning na schorsing. Aanbieden taxivervoer. Besluit schiorsing Taxxxivergunning ontbreekt. Verweerder wordt niet gevolgd in standpunt dat een Taxxxivergunning automatisch is geschorst als de lijnbusbaanontheffing is geschorst en de Taxxxiraamkaart is ingenomen. Verweerder had een besluit (mede) tot schorsing van de Taxxxivergunning moeten nemen om dat beoogde rechtsgevolg tot stand te brengen, de schorsing kenbaar te maken aan de vergunninghouder en hem de mogelijkheid te bieden tegen de schorsing bezwaar en beroep in te stellen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan was de Taxxxivergunning van verzoeker ten tijde van belang niet geschorst.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummers: 17/1002 en 17/1163

14910

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. O.O. van der Lee)

en

(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2017 (primair besluit) heeft verweerder op grond van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening) de taxivergunning van verzoeker voor de Amsterdamse opstapmarkt (Taxxxivergunning) ingetrokken.

Bij besluit van 10 mei 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het door verzoeker tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft beroep ingesteld bij het College en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2017. Verzoeker en voormelde gemachtigden zijn verschenen. Het onderzoek ter zitting is voor bepaalde tijd aangehouden. Partijen hebben desgevraagd nadere informatie verstrekt. Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2017. Verzoeker en voormelde gemachtigden van partijen zijn verschenen. Namens verweerder zijn verder nog verschenen [naam 2] en [naam 3] , buitengewoon opsporingsambtenaren en toezichthouders/handhavers van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (toezichthouders).

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Partijen hebben daar ter zitting van 24 augustus 2017 toestemming voor gegeven, zoals vereist in artikel 8:86, tweede lid, van de Awb.

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.

3.1.

Verzoeker is taxichauffeur en beschikte voor zijn werkzaamheden op de Amsterdamse opstapmarkt over een Taxxxivergunning en een lijnbusbaanontheffing. De lijnbusbaan-ontheffing is met een op 16 oktober 2016 aan verzoeker uitgereikte beschikking voor de duur van twee weken geschorst. De Taxxxiraamkaart, die dient als bewijs van de lijnbusbaan-ontheffing en de Taxxxivergunning, is toen door de politie ingenomen. Verzoeker heeft tegen de schorsing van zijn lijnbusbaanontheffing geen rechtsmiddelen aangewend.

3.2.

Op 22 oktober 2016 is aan verzoeker een mini rapport van bevindingen uitgereikt wegens het “vervoer aanbieden met geschorste vergunning” en een mini rapport van bevindingen wegens het “zonder TTO-vergunning daklicht van een TTO voeren plus tariefkaarten voeren”. In een rapport van bevindingen, dat daarvan op 1 november 2016 is opgemaakt door voormelde toezichthouders, is het volgende vermeld:

“Op zaterdag 22 oktober 2016, omstreeks 16:15 uur, bevonden wij, verbalisanten ons in uniform gekleed, met handhaving belast op de openbare weg, [adres] te [plaats] . Ik, eerste verbalisant, zag daar een taxi, (..) Ik, eerste verbalisant, zag dat in mijn tien minuten waarnemingstijd dat voornoemd taxichauffeur op een laad en los haven geparkeerd stond. Deze locatie nabij het [naam 4] is mijn ambtshalve bekend dat deze gebruikt word als illegale standplaats voor taxi’s. Toen de taxichauffeur een collega op de motor zag aankomen reed hij met snelheid weg. Op mijn verzoek heeft de motorrijder de taxi meegenomen naar de controlepost. Vervolgens heeft mijn collega de taxichauffeur als betrokkene staande gehouden. Mijn collega op de controlepost vroeg aan de chauffeur of hij een afspraak had bij het hotel. Hij hoorde de taxichauffeur zeggen “nee ik niet heb”. Ook had de chauffeur geen contractwerk. (..) Vervolgens heb ik, tweede verbalisant, de overtreder [naam 1] een Rapport van Bevindingen aangezegd en opgemaakt voor het feit dat de chauffeur Vervoer aanbieden met geschorste vergunning. De gegevens die gebruikt zijn voor het opmaken van dit Rapport van Bevindingen zijn afkomstig van het mini rapport van bevinding, dat als bijlage is bijgevoegd.”

3.3.

Verweerder heeft bij het primaire besluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, de Taxxxivergunning van verzoeker ingetrokken op de grond dat hij zonder geldige Taxxxivergunning taxivervoer heeft aangeboden en aldus artikel 2.3, eerste lid van de Taxiverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.14 van de Taxiverordening en artikel 1, vierde lid, aanhef en onder e, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs heeft overtreden.

3.4.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en betwist dat sprake is geweest van het door hem aanbieden van taxivervoer. In zijn beroepschrift en ter zitting heeft hij aangevoerd dat verweerder niet is geslaagd in het door hem te leveren bewijs van het aanbieden van taxivervoer. Verzoeker betwist dat hij gedurende tien minuten heeft stilgestaan op de laad- en losplaats van het [naam 4] aan het [adres] te [plaats] en dat hij daar toen taxivervoer heeft aangeboden. Hij is daar langs gereden en heeft hooguit even stil gestaan als de verkeerssituatie daartoe aanleiding gaf. Hij heeft geen gegevens uit zijn boordcomputer kunnen overleggen die dit standpunt ondersteunen. Het uitlezen van die gegevens is, volgens verzoeker, door tijdsverloop niet meer mogelijk gebleken. Verder stelt verzoeker zich naar aanleiding van het verhandelde ter zitting op het standpunt dat zijn Taxxxivergunning niet was geschorst. Verweerder heeft daartoe immers geen besluit genomen. Hij volgt verweerder niet in zijn standpunt, als vermeld in diens brief van 18 augustus 2017, dat de vergunning automatisch is geschorst. Verzoeker acht deze redenering in strijd met het systeem van de Awb. Het bestreden besluit kan volgens hem ook daarom niet in stand blijven. Verzoeker verzet zich tegen de door verweerder in voormelde brief voorgestelde grondslagwijziging van ‘het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning’ in ‘het aanbieden van taxivervoer zonder geldige ontheffing’. Een dergelijke wijziging vergt volgens verweerder een nieuwe belangenafweging die niet heeft plaatsgevonden.

4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

4.1.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat in beginsel mag worden afgegaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, als in dit geding voormelde rapporten van bevindingen van de toezichthouders. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Verzoeker betwist de bevindingen, maar de betwisting bestaat uit een enkele, niet onderbouwde, ontkenning van de bevindingen. Voor zover verzoeker daarbij heeft beoogd aan te voeren dat hem niet kan worden verweten dat hij zijn standpunt niet met gegevens uit de boordcomputer heeft kunnen onderbouwen, kan daaraan worden voorbijgegaan omdat hij, voor zover zijn standpunt al klopt dat door tijdsverloop het uitlezen van deze gegevens niet meer mogelijk is, hij de gegevens na de uitgereikte mini rapporten van bevinden tijdig had kunnen veiligstellen. De voorzieningenrechter gaat er op grond van de gerelateerde bevindingen van uit dat verzoeker op 22 oktober 2016, omstreeks 16.15 uur, met zijn taxi gedurende tien minuten heeft gestaan op de laad- en losplaats bij het [naam 4] aan het [adres] te [plaats] . Daarbij komt tevens betekenis toe aan het nadere rapport van bevindingen van 30 augustus 2017 van één van voormelde rapporteurs, waarin is vermeld:

“Ik, eerste verbalisant, zag dat in mijn tien minuten waarnemingstijd het voornoemd taxivoertuig op een laad en los haven geparkeerd stond. Er was toen slechts 1 laden en los gelegenheid op het [adres] te weten voor het [naam 4] . Ik heb dit 10 minuten waargenomen.”

4.2.

De voorzieningenrechter volgt verweerder verder in zijn standpunt dat verzoeker op de laad- en losplaats bij het [naam 4] stond geparkeerd met het kennelijke doel klanten te werven ten behoeve van taxivervoer en aldus taxivervoer heeft aangeboden als bedoeld in artikel 1.1 van de Taxiverordening. De voorzieningenrechter kent daarbij betekenis toe aan de omstandigheid dat, als gesteld door verweerder en niet betwist door verzoeker, de laad- en losplaats bij het [naam 4] aan het [adres] te [plaats] bij verweerder bekend was als een illegale opstaplocatie voor taxivervoer. Verder presenteerde verzoeker zich door het voeren van een daklicht en tariefkaarten als beschikbare taxi voor de Amsterdamse opstapmarkt. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich daar met een ander doel tien minuten bevond. Het standpunt van verzoeker dat hij geen handelingen heeft verricht om klanten te werven, baat hem gelet op het vorenstaande niet.

4.3.

Verweerder heeft de intrekking van de Taxxxivergunning gemotiveerd met de stelling dat verzoeker taxivervoer heeft aangeboden tijdens een schorsing van de Taxxxivergunning. De voorzieningenrechter stelt vast dat er zich in het voorhanden dossier wel een besluit tot schorsing van lijnbusbaanontheffing in de relevante periode bevindt, maar geen afzonderlijk besluit tot schorsing van de Taxxxivergunning. Verweerder heeft betoogd dat een Taxxxivergunning automatisch is geschorst als de lijnbusbaanontheffing is geschorst en de Taxxxiraamkaart is ingenomen, omdat het gaat om een gebonden beschikking.

De voorzieningenrechter volgt verweerder echter niet in deze redenering. De redenering berust op een onjuiste lezing van de bepaling uit de Taxiverordening waarop verweerder deze baseert, te weten artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Taxiverordening. Deze bepaling luidt als volgt: “Een Taxxxivergunning wordt voor een gelijke periode geschorst indien de ontheffing medegebruik lijnbusbaan/-strook gemeente Amsterdam van vergunninghouder tijdelijk is ingetrokken”. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat bij schorsing van een lijnbusbaanontheffing geen besluit tot schorsing van de Taxxxivergunning hoeft te worden genomen. Verweerder had een besluit (mede) tot schorsing van de Taxxxivergunning moeten nemen om dat beoogde rechtsgevolg tot stand te brengen, de schorsing kenbaar te maken aan de vergunninghouder en hem de mogelijkheid te bieden tegen de schorsing bezwaar en beroep in te stellen. Nu verweerder dat niet heeft gedaan was de Taxxxivergunning van verzoeker ten tijde van belang niet geschorst. Daarbij kan er ook nog op worden gewezen dat verweerder een Taxxxivergunning en een lijnbusbaanontheffing uitdrukkelijk bij afzonderlijke besluiten verstrekt.

4.4.

Uit 4.3 volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

4.5.

De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand blijven. Hij volgt verweerder zijn standpunt dat aan de in geding zijnde intrekking van de Taxxxivergunning ook ten grondslag had kunnen worden gelegd en kan worden gelegd dat verzoeker zonder geldige lijnbusbaanontheffing taxivervoer heeft aangeboden. Ook in dat geval is sprake van een overtreding van artikel 2.3, eerste lid van de Taxiverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.14 van de Taxiverordening en artikel 1, vierde lid, aanhef en onder e, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs. Een dergelijke overtreding leidt op grond van het handhavingsbeleid van verweerder, als vermeld in de Nota handhavingsbeleid Taxiverordening, bij een eerste overtreding tot intrekking van de Taxxxivergunning. Gelet hierop kan de in geding zijnde intrekking van de Taxxxivergunning naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gedragen door de feiten en de van toepassing zijnde regelgeving die ook aan het te vernietigen bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd en die door de voorzieningenrechter voor juist zijn gehouden. Voor de door verzoeker bepleite, maar niet geconcretiseerde, belangenafweging biedt de regelgeving geen ruimte.

4.6.

De voorzieningenrechter zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand blijven.

4.7.

Nu in de bodemprocedure uitspraak zal worden gedaan, bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

5. Het College zal verweerder veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting, een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1). Voor een proceskostenveroordeling in de voorzieningenprocedure bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht in de bodemzaak van € 168,- aan verzoeker te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1237,50;

-

wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20oktober 2017.

w.g. R.W. L. Koopmans w.g. J.W.E. Pinckaers