College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-12-2017, ECLI:NL:CBB:2017:492, 17/203
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 21-12-2017, ECLI:NL:CBB:2017:492, 17/203
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 21 december 2017
- Datum publicatie
- 20 februari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2017:492
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2017:163, Overig
- Zaaknummer
- 17/203
Inhoudsindicatie
Boetes vanwege overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit in samenhang met artikel 4.2, en bijlage II van de Verordening (EG) 852/2004. Samenhang tussen de beboetbare overtredingen levert met het oog op evenredigheid een matigigingsgrond op.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 17/203
17042
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2017 op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2017, kenmerk ROT 15/7478, in het geding tussen de minister en
(gemachtigde: [naam 2] ).
Procesverloop in hoger beroep
De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 5 januari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:163).
[naam 1] heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van [naam 1] is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Grondslag van het geschil
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
Blijkens een op ambtseed opgemaakte rapport van bevindingen, gedagtekend op
23 juni 2015, zijn de bedrijfsruimten van [naam 1] op 20 juni 2015 door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geïnspecteerd. Tijdens die inspectie heeft de toezichthouder van de NVWA het volgende geconstateerd.
I. In de bijkeuken met Combimat-ovenlagen op diverse plaatsen tientallen dan wel honderden muizenkeutels, onder meer op de vloer en op verschillende planken. Tevens was er een stofnest aanwezig tussen de Combimat-oven en het raamkozijn.
In de keuken lagen een tiental muizenkeutels en een aanzienlijke hoeveelheid stof en resten van plantenbladeren in het raamkozijn voor het schuifraam.
Hieruit is geconcludeerd dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon en niet goed onderhouden waren (feit 1), hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk 1, punt 1, van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (Pb. 2004, L 139, blz. 1; hierna Verordening (EG) 852/2004) en een overtreding oplevert van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (hierna: Warenwetbesluit).
II. In de bijkeuken en in de keuken waren diverse apparaten en oppervlakken die met levensmiddelen in aanraking kwamen onvoldoende schoon gehouden. Er werden diverse verontreinigingen geconstateerd, onder andere met oude product- en bakresten, zwart vuil en muizenkeutels.
Hieruit is geconcludeerd dat de artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kwamen, niet afdoende waren schoongemaakt (feit 2), hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk V, punt 1 onder a, van Verordening (EG) 852/2004 en een overtreding oplevert van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit.
III. In de bijkeuken met Combimat-oven zaten op diverse plaatsen gaten in de gipswanden, onder andere voor de condenswaterafvoer van de oven. Door deze en andere gaten waren er verbindingen met de (kruip)ruimte onder het gebouw waarlangs muizen eenvoudig het pand binnen konden komen.
In de keuken werd geconstateerd dat in de buitenmuur een schuifraam aanwezig was waarbij in de rail onder het raam een opening zat van circa 2 centimeter waardoor muizen makkelijk toegang tot de keuken konden krijgen. Naast veel ingewaaid stof en ander vuil, lagen er meerdere muizenkeutels op de vensterbank van de keuken.
Hieruit is geconcludeerd dat de indeling, het ontwerp, de constructie en de ligging en de afmeting van de ruimtes voor levensmiddelen niet zodanig waren dat goede hygiënische praktijken mogelijk waren (feit 3), hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk 1, punt 2 onder c, van Verordening (EG) 852/2004 en een overtreding oplevert van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit.
IV. Diverse bedrijfsruimten en apparatuur waren verontreinigd met muizenkeutels. Een vrijwilliger/medewerker van [naam 1] heeft aan de toezichthouder desgevraagd meegedeeld dat er geen professioneel bestrijder is ingeschakeld om muizen te bestrijden.
Hieruit is geconcludeerd dat er geen adequate maatregelen waren getroffen om ongedierte te bestrijden (feit 4), hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk IX, onder 4, eerste volzin, van Verordening (EG) 852/2004 en een overtreding oplevert van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit.
Bij besluit van 2 oktober 2015 heeft de minister voor de geconstateerde overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit in samenhang met artikel 4.2, en bijlage II, hoofdstuk I.1, hoofdstuk V.1a, hoofdstuk 1.2c en hoofdstuk IX.4, eerste volzin, van Verordening (EG) 852/2004 een viertal boetes opgelegd. Voor feit 1 en 4 zijn boetes opgelegd van € 1.050,-, en voor feit 2 en 3 zijn boetes opgelegd van € 525,- . In totaal bedraagt het boetebedrag € 3.150,-. Bij besluit van 27 oktober 2015, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op
€ 3.150,- en de hoogte van de boete vastgesteld op € 2.625,-. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen (waarbij voor “verweerder” de minister moet worden gelezen):
“6.3. De rechtbank begrijpt het betoog dat de opgelegde boete onevenredig hoog is als een betoog dat het totaal van de opgelegde boetes te hoog is, nu zij in één keer zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat drie van de vier boetes gebaseerd zijn op samenhangende feiten in dit geval een bijzondere omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boete moet worden gematigd (vergelijk de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven van 14 juli 2006, ECLI:NL:CBB:2006:AZ3819). De rechtbank ziet [in] overtreding 3 (dat de gebouwelijke voorzieningen zodanig waren dat bestrijding van schadelijke organismen niet goed mogelijk was) samenhang met overtreding 1 (dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren en niet goed werden onderhouden) en overtreding 2 (schoonmaken en zonodig ontsmetten van artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kwamen). Dit omdat de geconstateerde feiten bij overtreding 1, op één stofnest na, betrekking hadden op verontreiniging met muizenkeutels. Voor overtreding 2 geldt ook dat de verontreiniging voor een belangrijk deel verontreiniging met muizenkeutels betrof, al is dit in mindere mate omdat hierbij ook verontreiniging met ander vuil in het rapport van bevindingen omschreven staat. De rechtbank acht een samenhang aanwezig tussen het feit dat er gaten in het gebouw waren waarlangs muizen eenvoudig het pand binnen konden komen (feit 3) en het feit dat dat er ook daadwerkelijk muizen binnen zijn geweest (hetgeen heeft geleid tot het overgrote deel van de verontreinigingen genoemd in feit 1 en 2). Met deze samenhang in de feiten heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden door voor deze drie geconstateerde overtredingen drie aparte boetes op te leggen. Het betoog van verweerder ter zitting dat een boete voor inadequate gebouwelijke voorzieningen mogelijk is zonder dat sprake is van daadwerkelijke verontreiniging door ongedierte, kan de rechtbank volgen, maar dat is niet de situatie die nu aan de orde is. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat de boete die is opgelegd voor overtreding 3 (€ 525,-) op nihil te stellen.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres gegrond is en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden, voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 3.150,-. Met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit en een boete opleggen van in totaal € 2.625,- (€ 3.150,- minus € 525,-).”