Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-03-2023, ECLI:NL:CBB:2023:117, 21/1503

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 07-03-2023, ECLI:NL:CBB:2023:117, 21/1503

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
7 maart 2023
Datum publicatie
7 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:CBB:2023:117
Zaaknummer
21/1503
Relevante informatie
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 [Tekst geldig vanaf 19-10-2022 tot 01-07-2023] [Regeling ingetrokken per 2023-07-01]

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 21/1503

(gemachtigde: mr. A.W. Gaertner RB)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 2 augustus 2022.

Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en J.S. Dekker, directeur van de onderneming.

Overwegingen

1. Het College heeft in de uitspraak van 2 augustus 2022 het beroep van de onderneming tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 25 november 2021 ongegrond verklaard. Met dat besluit heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het eerdere besluit van 14 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.

2. De onderneming heeft in verzet herhaald dat zij de notificatie e-mail van 14 juli 2021 waarmee het besluit van diezelfde datum is aangekondigd niet heeft ontvangen, althans niet in de juiste e-mailbox. Omdat zij op 6 juli 2021 een andere notificatie e-mail wel in de juiste e-mailbox had ontvangen, hoefde zij er ook geen rekening mee te houden dat een volgende notificatie e-mail in de spambox zou kunnen belanden Verder mocht zij ervan uitgaan dat het besluit op bezwaar (ook) per post aan haar zou worden gezonden.

2.1

In de uitspraak van 2 augustus 2022 heeft het College vastgesteld dat de notificatie e-mail van 14 juli 2021 is verzonden naar het op het aanvraagformulier ingevulde e-mailadres en dat de onderneming heeft ingestemd met het alleen ontvangen van digitale berichten over de aanvraag. De minister hoefde daarom het besluit op bezwaar niet ook via de fysieke post te verzenden. Er is geen reden om aan te nemen dat de onderneming de notificatie e-mail niet heeft ontvangen. Dat de notificatie e-mail mogelijk in de spambox is beland maakt dit niet anders. Dat de onderneming daarmee geen rekening hoefde te houden onderschrijft het College niet. Dit betekent dat het besluit van 14 juli 2021 op juiste wijze is bekendgemaakt. De laatste dag van de bezwaartermijn was daarom 25 augustus 2021. Het digitale bezwaarschrift van 15 oktober 2021 is daarmee (veel) te laat ingediend.

3. De onderneming heeft in verzet verder naar voren gebracht dat de menselijke maat wordt overschreden als de burger de dupe wordt van een formaliteit zoals het overschrijden van de bezwaartermijn.

3.1

Het College wijst erop dat de bezwaartermijn van zes weken dwingend in de wet is geregeld. Een te laat ingediend bezwaarschrift is alleen ontvankelijk als sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar (verontschuldigbaar) maken. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De instantie waarbij het rechtsmiddel is ingesteld, in dit geval de minister, is dan gehouden het rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. Het College verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 (ECLI:CRVB:2021:1500).

3.2

Het voorgaande neemt niet weg dat de minister steeds moet nagaan of een te laat ingediend bezwaarschrift gelet op de bewoordingen ervan ook moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het, door het te laat indienen van het bezwaarschrift in rechte onaantastbaar geworden, eerdere besluit. In dat geval is de minister gehouden om daarop een afzonderlijk besluit nemen, dat dan geen deel uitmaakt van de beslissing op bezwaar. In de hier voorliggende zaak doet deze situatie zich echter niet voor. Het College merkt voor de goede orde verder op dat de minister, ook zonder uitdrukkelijk verzoek daartoe in het bezwaarschrift, ervoor kan kiezen om het eerdere besluit - ambtshalve - te heroverwegen. Wat onder 3.1 is overwogen staat daaraan niet in de weg. Een juridische verplichting tot ambtshalve heroverweging bestaat naar geldend recht echter niet.

4. De onderneming heeft ten slotte aangevoerd dat niet valt in te zien waarom voor het indienen van de werkelijke omzetgegevens door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan alle aanvragers na het verstrijken van de termijn een laatste kans is geboden, terwijl haar bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Dat is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

4.1

Dit betoog van de onderneming slaagt al niet omdat het in de eerste situatie niet om een dwingend wettelijk geregelde termijn gaat.

5. De conclusie is dat de uitspraak van 2 augustus 2022 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.

6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel