Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-01-2023, ECLI:NL:CBB:2023:32, 22/2091

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 17-01-2023, ECLI:NL:CBB:2023:32, 22/2091

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
17 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:CBB:2023:32
Zaaknummer
22/2091
Relevante informatie
Wet dieren [Tekst geldig vanaf 22-12-2022]

Inhoudsindicatie

16e van een serie uitspraken. Uitspraak zonder zitting. Beroep van een veehouder tegen een brief van de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) waarin het COKZ aan de veehouder meedeelt dat het COKZ niet kan besluiten tot de door hem gewenste teruggave van een erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk. Tegen die brief heeft de veehouder bezwaar gemaakt. Het COKZ heeft het bezwaar van de veehouder bij besluit van 13 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit heeft appellante beroep ingesteld. Het College komt tot de conclusie dat de brief waarin COKZ heeft uiteengezet dat zij geen besluit tot (herleving van de) erkenning kan nemen, geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is, maar een informatieve brief, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummers: 22/2091

uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: mr. M.A. Sijbrandij).

Procesverloop

Bij brief van 20 mei 2022 heeft het COKZ, voor zover relevant, aan appellante meegedeeld dat het COKZ niet kan besluiten tot teruggave van een erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk omdat appellante nooit door het COKZ erkend is geweest, dat er op basis van de Regeling dierlijke producten of aanverwante regelgeving geen erkenningsplicht bestaat voor “ontvangers van boerderijmelk”, dat het COKZ geen bedrijven erkent die handelingen uitvoeren die volgens de wetgeving niet erkenningsplichtig zijn, en dat registratie als ontvanger van boerderijmelk ook niet mogelijk is omdat appellante niet tenminste 500.000 kg boerderijmelk per jaar bedrijfsmatig ontvangt.

Appellante heeft tegen die brief bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 4 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:516) afgewezen.

Bij besluit van 13 september 2022 heeft COKZ het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit heeft appellante beroep ingesteld.

Met (ter zitting van de behandeling van het verzoek om een om voorlopige voorziening geregistreerd onder nummer 22/1788 gegeven) toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van het beroep ter zitting, waarna het College het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

Overwegingen

1. Het COKZ heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 20 mei 2022 louter een informatief karakter heeft en niet gericht is op enig rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Volgens die bepaling wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Het College overweegt het volgende. De brief van 20 mei 2022 van het COKZ is een reactie op een verzoek van appellante tot teruggave van haar erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk. Daarbij is het COKZ ervan uitgegaan dat appellante teruggave wenst van de erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk waarover zij ten tijde van de Regeling superheffing 2008 beschikte. Ten aanzien van dat verzoek heeft het COKZ in haar brief van 20 mei 2022 meegedeeld:

“Het COKZ wijst uw verzoek af. Het COKZ kan niet besluiten tot teruggave van een erkenning koper/ontvanger van boerderijmelk, nu uw bedrijf door het COKZ nooit eerder erkend is geweest. Daarnaast is er voor het COKZ geen publiekrechtelijke grondslag voor het nemen van een besluit tot erkenning van uw bedrijf [veehouder] als koper/ontvanger van boerderijmelk omdat deze mogelijkheid niet bestaat. Het COKZ kan hierover dus geen besluit nemen in de zin van artikel 1:3 Awb waartegen bezwaar en beroep openstaat.”

3. Gebleken is dat appellante inderdaad van het COKZ verlangt dat de oorspronkelijke erkenning als koper/ontvanger van boerderijmelk waarover zij ten tijde van de Regeling superheffing 2018 beschikte, aan haar wordt teruggegeven, althans herleeft. Daarbij stelt appellante zich op het standpunt dat zij geen (nieuwe) aanvraag tot erkenning hoeft te doen, omdat zij daarover reeds beschikt.

4. Het College overweegt dat het COKZ in de brief van 20 mei 2022 en in het besluit van 13 september 2022 terecht heeft overwogen dat er voor haar geen publiekrechtelijke grondslag is voor het nemen van een besluit tot erkenning van appellante als koper/ontvanger van boerderijmelk. Het COKZ is weliswaar bevoegd tot het verlenen van erkenningen, maar het gaat om een ander soort erkenningen dan destijds onder de Regeling superheffing 2008 het geval was. Nu, zoals ook al overwogen is in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 augustus 2022, met het einde van de melkquoteringsregeling in 2015 ook een einde is gekomen aan het systeem van koperserkenningen, is evident dat er geen sprake is van enige publiekrechtelijke rechtsplicht en daaruit voortvloeiende bevoegdheid van het COKZ om de erkenning van verzoekster als koper/ontvanger van boerderijmelk zoals die gold onder de melkquoteringsregeling terug te geven of te doen herleven. Het geheel ontbreken van een bevoegdheid brengt met zich dat geen rechtsgevolgen in het leven geroepen kunnen worden in de door verzoekster bedoelde zin (zie ABRvS 3 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO2719). Daarmee is brief van 20 mei 2022 waarin COKZ heeft uiteengezet dat zij geen besluit tot (herleving van de) erkenning kan nemen, geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Die brief dient als een informatieve brief te worden aangemerkt, waartegen geen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Het College komt dan ook tot het oordeel dat het COKZ het tegen de brief van 20 mei 2022 gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.

6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.

w.g. R.W.L. Koopmans w.g. J.M.M. Bancken