Centrale Raad van Beroep, 21-01-1998, AA8487 AG8469, 95/8697 AAW/WAO, 97/1011 AAW/WAO
Centrale Raad van Beroep, 21-01-1998, AA8487 AG8469, 95/8697 AAW/WAO, 97/1011 AAW/WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 januari 1998
- Datum publicatie
- 16 september 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:1998:AA8487
- Zaaknummer
- 95/8697 AAW/WAO, 97/1011 AAW/WAO
Inhoudsindicatie
Vervoersvoorziening valt niet onder het bereik van art. 2.c van het Schattingsbesluit. Werknemer
dient zelf vervoer te regelen. Bij hoge kosten eventueel een vergoeding.
Uitspraak
95/8697 AAW/WAO
97/1011 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv),
en
A., wonende te B.(verder: verzekerde).
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder het Lisv tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij besluit van 2 februari 1995 heeft het Lisv aan ver-zekerde met ingang van 20 februari 1995 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe-gekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft bij uit-spraak van 27 oktober 1995 het door verzekerde tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestre-den besluit vernietigd en bepaald dat het Lisv een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in de uitspraak gestelde.
Het Lisv heeft tegen die uitspraak hoger beroep inge-steld. Op de gronden, uiteengezet in een aanvullend beroepschrift d.d. 26 januari 1996, is de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en het inleidend beroep alsnog ongegrond te verklaren. Tevens is hierbij een besluit d.d. 12 december 1995 overgelegd, waarbij aan verzekerde met ingang van 20 februari 1995 uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO worden toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Namens verzekerde is een verweerschrift ingediend, gedateerd 29 maart 1996.
Nadat de Raad aan partijen en de rechtbank had medege-deeld dat genoemd besluit van 12 december 1995 met toe-passing van artikel 6:24 in samenhang met artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling zou worden betrokken, heeft het Lisv bij brief van 18 februari 1997 nadere stukken overgelegd, die aan dat besluit ten grondslag hebben gelegen.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 24 juni 1997, waar het Lisv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr C.B. Borreman, werkzaam bij Gak Nederland B.V. en waar namens verzekerde is verschenen
mr T.T.M.L. Boersma, advocaat te Vlaardingen.
Daar de Raad van oordeel was dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek heropend.
De arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft zich naar aanleiding van het namens gedaagde tegen genoemd besluit van 12 december 1995 ingestelde beroep bij uitspraak van 16 juni 1997 onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil tussen partijen.
De gedingen zijn ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 december 1997, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Verzekerde heeft zijn werkzaamheden als administratief medewerker gestaakt op 21 februari 1994 wegens rug- en beenklachten (trombose). Nadat hij gedurende de maximale termijn een uitkering ingevolge de Ziektewet had ont-vangen, zijn aan hem bij het in geding zijnde besluit d.d. 2 februari 1995 met ingang van 20 februari 1995 uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO verstrekt, be-rekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
25 tot 35%. Bij het in rubriek I genoemde besluit d.d.
12 december 1995 is de mate van arbeidsongeschiktheid
van gedaagde per 20 februari 1995 alsnog bepaald op
35 tot 45%.
Allereerst overweegt de Raad dat, nu het Lisv het in het besluit van 2 februari 1995 neergelegde standpunt met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid van verzekerde niet langer handhaaft, het hoger beroep niet kan leiden tot het alsnog ongegrond verklaren van het inleidende beroep.
Nu met het besluit d.d. 12 december 1995 niet geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzekerde, zal de Raad dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede in het beroep betrekken.
De rechtbank heeft het besluit van d.d. 2 februari 1995 vernietigd wegens strijd met artikel 2, aanhef en sub c van het Schattingsbesluit d.d. 5 augustus 1994,
Stb. 1994,596. Naar het oordeel van de rechtbank kan van een werkgever redelijkerwijs niet worden gevergd een voorziening voor woon-werkverkeer te treffen.
Van de zijde van het Lisv is in hoger beroep, kort samen-gevat, aangevoerd dat een voorziening voor woon-werk-verkeer los staat van de mate van arbeidsongeschiktheid, dat de werknemer in principe zelf het vervoer moet rege-len en dat dit niet een voorziening betreft die valt onder het bereik van artikel 2 sub c van het Schattings-besluit. Voorts is aangevoerd dat voor woon-werkverkeer eventueel een vergoeding of voorziening op grond van de AAW kan worden verstrekt, mits aan alle voorwaarden daartoe is voldaan.
Dit standpunt is onverkort gehandhaafd bij het besluit d.d. 12 december 1995.
Van de zijde van verzekerde is in verweer naar voren gebracht dat een vervoersvoorziening niet in de risico-sfeer van de werknemer ligt en dat dit aspect bij een schatting niet buiten beschouwing kan worden gelaten, nu deze voldoende realiteitswaarde dient te hebben. Tevens is betoogd dat ten onrechte door de rechtbank is geoor-deeld dat de beperkingen voor het verrichten van arbeid door appellant juist zijn vastgesteld.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzekerde een vervoersvoorziening nodig zal hebben om zijn werkplek te bereiken. Wel in geschil is of hiermee reeds bij schat-tingsbesluiten als het onderhavige rekening dient te worden gehouden. De Raad kan het Lisv volgen in het hierboven omschreven standpunt, inhoudende dat een voorziening voor woon-werkverkeer door de werknemer zelf dient te worden getroffen en niet in de risicosfeer van de werkgever valt. Derhalve betreft dit niet een voor-ziening die onder het bereik van artikel 2, sub c van het Schattingsbesluit valt. Hierbij wordt opgemerkt dat de werknemer eventueel, indien de kosten voor woon-werk-verkeer uitstijgen boven hetgeen gezien het inkomen als algemeen gebruikelijk dient te worden beschouwd, voor een vergoeding c.q. een voorziening in het kader van de AAW
in aanmerking kan komen. De Raad ziet, gezien het voren-staande, geen aanleiding verzekerde te volgen in zijn mening dat met die kosten reeds bij de theoretische schatting rekening dient te worden gehouden.
Met betrekking tot de medische grondslag van de onder-havige schatting overweegt de Raad dat hij evenmin als de rechtbank aanleiding ziet de bij het besluit d.d.
12 december 1995 aangenomen beperkingen voor het verrichten van arbeid van verzekerde (die niet afwijken van de bij het besluit d.d. 2 februari 1995 aangenomen beperkingen) onderschat te achten, nu daarvoor in de voorhanden zijnde gegevens van medische aard geen aan-knopingspunten zijn te vinden.
Nu de Raad ook overigens geen aanleiding heeft gevonden het onderhavige besluit in rechte aan te tasten, dient het beroep, voorzover dit geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van het Lisv d.d. 12 december 1995, ongegrond te worden verklaard. De aangevallen uitspraak komt, gezien het eerder door de Raad over-wogene, voor bevestiging in aanmerking, zij het op andere gronden.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig tot toepas-sing van artikel 8:75 van de Awb.
Derhalve dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep, voorzover dit wordt geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van het Lisv d.d. 12 december 1995, ongegrond;
Bepaalt dat van het Lisv een recht van f 630,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr C.G.L. Plomp als voorzitter en
mr A. Beuker-Tilstra en mr G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van mr P.W.A. van Geloven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 1998.
(get.) C.G.L. Plomp.
IS (get.) P.W.A. van Geloven.