Centrale Raad van Beroep, 21-01-1998, AL0843, 95/8713 AAW/WAO
Centrale Raad van Beroep, 21-01-1998, AL0843, 95/8713 AAW/WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21 januari 1998
- Datum publicatie
- 30 januari 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:1998:AL0843
- Zaaknummer
- 95/8713 AAW/WAO
Inhoudsindicatie
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat ook de kosten van door de ANIB verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.
Uitspraak
95/8713 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Namens appellante is A. de Ridder, medewerker van de ANIB, Bond van gehandicapten en arbeidsongeschikten te Groningen (hierna de ANIB), op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank te Assen onder dagtekening 16 november 1995 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft bij brieven van 8 mei 1996, 5 juli 1996, 23 december 1996 en 3 april 1997 de gronden van het hoger beroep nader aangevuld en bij schrijven van 6 maart 1997 desverzocht een reactie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 april 1997, waar voor appellante is verschenen
A. de Ridder voornoemd, terwijl voor gedaagde is verschenen mr T. Martens, werkzaam bij GAK Nederland B.V.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de Raad.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven de behandeling van het geding ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 6 december 1994 heeft gedaagde geweigerd aan appellante uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen, onder overweging dat appellante na afloop van de zogeheten wachttijd op 5 december 1994 minder dan 15% arbeidsongeschikt was.
Naar aanleiding van het namens appellante tegen vorenbedoeld besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak -waarbij appellante als eiseres en gedaagde als verweerder is aangeduid- als volgt beslist:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres gevallen ten bedrage van f 11,68 en bepaalt dat de Bedrijfsvereniging voor de Metaalindustrie en de Electrotechnische Industrie deze kosten, alsmede het griffierecht ad f 50,-- dient te vergoeden.
Gedaagde heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend terwijl het namens appellante ingestelde hoger beroep tegen die uitspraak zich beperkt tot de door de rechtbank uitgesproken veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Met betrekking tot die veroordeling in de proceskosten heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder ex artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres, in casu becijferd op f 11,68 aan reiskosten van eiseres.
Voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding, nu (nog) niet kan worden gesproken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, sub a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763)".
Van de zijde van appellante is in hoger beroep aangevoerd dat -nu naar de mening van appellante wel degelijk sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand- de rechtbank ten onrechte geen reden heeft gezien voor een veroordeling van gedaagde in de daaraan verbonden kosten.
De Raad overweegt als volgt.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat ook de kosten van door de ANIB verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen.
De Raad acht in dit verband van belang dat de ANIB als zodanig door appellante is gemachtigd haar te vertegenwoordigen. De door de ANIB aan appellante verleende rechtsbijstand is naar het oordeel van de Raad aan te merken als door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763). De Raad acht niet van belang dat de rechtsbijstand namens de ANIB is verleend door A. de Ridder, vrijwilliger bij deze organisatie, aangezien de interne rechtsverhouding tussen deze organisatie en de personen die voor haar werkzaam zijn, los staat van de vraag of door ANIB beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Voorts staat voor de Raad genoegzaam vast dat appellante voor het verlenen van deze bijstand aan de ANIB op enigerlei wijze vergoeding is verschuldigd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak -voor zover betreffende de veroordeling van gedaagde in de proceskosten van appellante- voor vernietiging in aanmerking komt.
Met betrekking tot de proceskosten in beroep en in hoger beroep overweegt de Raad het volgende.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden wat betreft de procedure in eerste aanleg begroot op ? 1.420,-- voor verleende rechtsbijstand en ? 11,68 aan reiskosten.
Wat betreft de procedure in hoger beroep worden de kosten begroot op ? 1.775,-- voor verleende rechtsbijstand.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het bepaalde in artikel 25, eerste lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat het door appellante in hoger beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbende op de veroordeling in de proceskosten;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante, in eerste aanleg tot een bedrag groot ? 1.431,68 en in hoger beroep tot een bedrag groot ? 1.775,--;
Verstaat dat gedaagde aan appellante het in hoger beroep gestorte recht van ? 150,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas als voorzitter en mr M.M. van der Kade en mr R.M. van Male als leden, in te-genwoordigheid van B.C. Rog als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 januari 1998.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) B.C. Rog.