Centrale Raad van Beroep, 18-06-1998, ZB7689, 98/2595 BPW
Centrale Raad van Beroep, 18-06-1998, ZB7689, 98/2595 BPW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 juni 1998
- Datum publicatie
- 13 oktober 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7689
- Zaaknummer
- 98/2595 BPW
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:88, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:84, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:81, Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]
Inhoudsindicatie
Van een uitspraak op een verzoek voor een voorlopige voorziening is geen herziening mogelijk. Voor de Raad lijdt het geen twijfel dat het in artikel 8:88 Awb bepaalde, gelet op de duidelijke bewoordingen van dit voorschrift, alleen van toepassing kan zijn op een uitspraak van de Raad in de zin van artikel 8:77 Awb dan wel op een uitspraak van de President als bedoeld in artikel 8:86.1 Awb. Uitspraak waarvan herziening gevraagd is 97/11547 BPW-VV, d.d. 5-2-1998. Zie ook ABRS F01.97.0373/P01, dd 10-6-1998 [NA 98/373]. De Afdeling verklaart een dergelijk verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
98/2595 BPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., verzoeker,
en
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad,
verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij een op 5 februari 1998 tussen partijen onder nummer
97/11547 BPW-VV gegeven uitspraak van 's Raads President is
wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen de
vordering van verzoeker om verweerster met toepassing van
artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
te gelasten om aan hem onverwijld een bedrag ad f 2.177,19 te
restitueren, welk bedrag volgens verzoeker bij een in november
1997 verzonden berekeningsbeschikking van verweerster
onaangekondigd is ingehouden op zijn pensioen ingevolge de Wet
buitengewoon pensioen 1940-1945.
Bij brief d.d. 27 februari 1998 (met bijlagen) heeft verzoeker
aan de Raad primair verzocht terug te komen van vorengenoemde
uitspraak van de President. Subsidiair heeft verzoeker aan de
Raad gevraagd om het verzoekschrift, indien aan het primaire
verzoek niet kan worden voldaan, toe te voegen aan zijn
bezwaarschrift d.d. 18 november 1997.
Namens verweerster is een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen heeft de Raad met toepassing van
artikel 8:57 van de Awb het onderzoek ter zitting achterwege
gelaten.
II. MOTIVERING
De Raad zal in dit geding in de eerste plaats hebben na te
gaan of hij bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om
terug te komen van de uitspraak van de President d.d. 5
februari 1998, welk verzoek de Raad opvat als een verzoek om
ten aanzien van die uitspraak toepassing te geven aan artikel
8:88 van de Awb.
Dienaangaande overweegt hij als volgt.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Beroepswet in
verbinding met artikel 8:88 van de Awb kan, op verzoek van een
partij, worden herzien: een onherroepelijk geworden uitspraak
van de Raad.
Voor de Raad lijdt het geen twijfel dat het in artikel 8:88
van de Awb bepaalde, gelet op de duidelijke bewoordingen van
dit voorschrift, alleen van toepassing kan zijn op een
uitspraak van de Raad in de zin van artikel 8:77 van de Awb
dan wel op een uitspraak van de President als bedoeld in
artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, en geen betrekking kan
hebben op een uitspraak van de President, welke met toepassing
van artikel 8:84 van de Awb is gegeven in het kader van een
verzoek om een voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:81
van de Awb.
De Raad stelt voorts vast dat de uitspraak van de President
d.d. 5 februari 1998, waarvan thans herziening is gevraagd,
tot stand is gekomen met toepassing van artikel 8:81, eerste
lid, in verbinding met artikel 8:84, tweede lid, van de Awb.
Ten aanzien van een dergelijke uitspraak kan, naar hiervoren
al is overwogen, niet het bijzondere rechtsmiddel van
herziening in de zin van artikel 8:88 van de Awb worden
ingeroepen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Raad zich niet
bevoegd acht om kennis te nemen van het verzoek om de
uitspraak van de President d.d. 5 februari 1998 onder nummer
97/11547 BPW-VV met toepassing van artikel 8:88 van de Awb te
herzien.
Aan het bij het verzoekschrift subsidiair gevraagde is vanwege
's Raads griffie reeds voldaan bij brief aan verweerster d.d.
10 april 1998.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing
te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om
herziening.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers, in tegenwoordigheid van
mr D. Verduijn, en uitgesproken in het openbaar op
18 juni 1998.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) D. Verduijn.
HD
11.06