Home

Centrale Raad van Beroep, 18-06-1998, ZB7689, 98/2595 BPW

Centrale Raad van Beroep, 18-06-1998, ZB7689, 98/2595 BPW

Inhoudsindicatie

Van een uitspraak op een verzoek voor een voorlopige voorziening is geen herziening mogelijk. Voor de Raad lijdt het geen twijfel dat het in artikel 8:88 Awb bepaalde, gelet op de duidelijke bewoordingen van dit voorschrift, alleen van toepassing kan zijn op een uitspraak van de Raad in de zin van artikel 8:77 Awb dan wel op een uitspraak van de President als bedoeld in artikel 8:86.1 Awb. Uitspraak waarvan herziening gevraagd is 97/11547 BPW-VV, d.d. 5-2-1998. Zie ook ABRS F01.97.0373/P01, dd 10-6-1998 [NA 98/373]. De Afdeling verklaart een dergelijk verzoek kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

98/2595 BPW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

A., wonende te B., verzoeker,

en

de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad,

verweerster.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij een op 5 februari 1998 tussen partijen onder nummer

97/11547 BPW-VV gegeven uitspraak van 's Raads President is

wegens het ontbreken van een spoedeisend belang afgewezen de

vordering van verzoeker om verweerster met toepassing van

artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)

te gelasten om aan hem onverwijld een bedrag ad f 2.177,19 te

restitueren, welk bedrag volgens verzoeker bij een in november

1997 verzonden berekeningsbeschikking van verweerster

onaangekondigd is ingehouden op zijn pensioen ingevolge de Wet

buitengewoon pensioen 1940-1945.

Bij brief d.d. 27 februari 1998 (met bijlagen) heeft verzoeker

aan de Raad primair verzocht terug te komen van vorengenoemde

uitspraak van de President. Subsidiair heeft verzoeker aan de

Raad gevraagd om het verzoekschrift, indien aan het primaire

verzoek niet kan worden voldaan, toe te voegen aan zijn

bezwaarschrift d.d. 18 november 1997.

Namens verweerster is een verweerschrift ingediend.

Met instemming van partijen heeft de Raad met toepassing van

artikel 8:57 van de Awb het onderzoek ter zitting achterwege

gelaten.

II. MOTIVERING

De Raad zal in dit geding in de eerste plaats hebben na te

gaan of hij bevoegd is kennis te nemen van het verzoek om

terug te komen van de uitspraak van de President d.d. 5

februari 1998, welk verzoek de Raad opvat als een verzoek om

ten aanzien van die uitspraak toepassing te geven aan artikel

8:88 van de Awb.

Dienaangaande overweegt hij als volgt.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Beroepswet in

verbinding met artikel 8:88 van de Awb kan, op verzoek van een

partij, worden herzien: een onherroepelijk geworden uitspraak

van de Raad.

Voor de Raad lijdt het geen twijfel dat het in artikel 8:88

van de Awb bepaalde, gelet op de duidelijke bewoordingen van

dit voorschrift, alleen van toepassing kan zijn op een

uitspraak van de Raad in de zin van artikel 8:77 van de Awb

dan wel op een uitspraak van de President als bedoeld in

artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, en geen betrekking kan

hebben op een uitspraak van de President, welke met toepassing

van artikel 8:84 van de Awb is gegeven in het kader van een

verzoek om een voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:81

van de Awb.

De Raad stelt voorts vast dat de uitspraak van de President

d.d. 5 februari 1998, waarvan thans herziening is gevraagd,

tot stand is gekomen met toepassing van artikel 8:81, eerste

lid, in verbinding met artikel 8:84, tweede lid, van de Awb.

Ten aanzien van een dergelijke uitspraak kan, naar hiervoren

al is overwogen, niet het bijzondere rechtsmiddel van

herziening in de zin van artikel 8:88 van de Awb worden

ingeroepen.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Raad zich niet

bevoegd acht om kennis te nemen van het verzoek om de

uitspraak van de President d.d. 5 februari 1998 onder nummer

97/11547 BPW-VV met toepassing van artikel 8:88 van de Awb te

herzien.

Aan het bij het verzoekschrift subsidiair gevraagde is vanwege

's Raads griffie reeds voldaan bij brief aan verweerster d.d.

10 april 1998.

De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing

te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.

Beslist wordt als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om

herziening.

Aldus gegeven door mr J.G. Treffers, in tegenwoordigheid van

mr D. Verduijn, en uitgesproken in het openbaar op

18 juni 1998.

(get.) J.G. Treffers.

(get.) D. Verduijn.

HD

11.06