Home

Centrale Raad van Beroep, 13-08-2002, AE7560, 00/3562 AAWAO

Centrale Raad van Beroep, 13-08-2002, AE7560, 00/3562 AAWAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 augustus 2002
Datum publicatie
12 september 2002
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2002:AE7560
Zaaknummer
00/3562 AAWAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 18

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

00/3562 AAWAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,

en

[Gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 14 oktober 1999 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 3 december 1998, waarin is bepaald dat de aan gedaagde krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering onveranderd wordt vastgesteld naar de klasse 25-35%, ongegrond verklaard.

De rechtbank te Middelburg heeft het tegen het besluit van 14 oktober 1999 ingestelde beroep bij uitspraak van 9 juni 2000 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, bepaald dat appellant aan gedaagde het betaalde griffierecht vergoedt en appellant veroordeeld in de proceskosten ad f 1420,00 (€ 644,37).

Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.

Door appellant is een aanvulling op het beroepschrift in het geding gebracht.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 mei 2002, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door M.H.A.H. Smithuizen, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde is verschenen bij gemachtigde, mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee.

II. MOTIVERING

In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het geding spitst zich toe op de vraag of appellant bij het bestreden besluit van een juist maatmanloon is uitgegaan. Tussen partijen staat vast dat als maatmanfunctie moet worden aangemerkt de voltijdse functie van timmerman die gedaagde voor zijn uitval op 14 december 1979 bij [naam bedrijf] verrichte.

De Raad overweegt het volgende.

Met betrekking tot de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent in de aangevallen uitspraak in rubriek I is vermeld. De Raad voegt hier aan toe dat gedaagde blijkens de gedingstukken ten tijde in geding opnieuw als timmerman in dienst was bij [naam bedrijf II], gedurende 25 uur per week.

In het bestreden besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde vastgesteld door middel van een vergelijking van hetgeen gedaagde in zijn oude werk als timmerman nog zou kunnen verdienen, als hij niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou zijn geworden (het maatmanloon) met hetgeen gedaagde met zijn medische beperkingen als timmerman feitelijk op 1 mei 1998 nog verdiende, te weten f 3288,60 (€ 1492,31).

Namens appellant is aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het in een brief van de werkgever van gedaagde d.d. 5 april 2000 vermelde loon als maatmanloon moet worden gehanteerd. In die brief is vermeld dat gedaagde zich heeft ontwikkeld tot een vakman die bij een 40-urige werkweek een brutoloon zou verdienen van f 5096,00 (€ 2312,47).

Ter zitting van de Raad is namens gedaagde nogmaals gesteld dat gedaagde door zijn werkgever aanvankelijk (voor zijn uitval in 1979) als "manusje van alles" werd beschouwd, en ten tijde in geding als goede "all round" vakman.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of er in het geval van gedaagde sprake is geweest van een "ontwikkeling van de maatman", als bedoeld in vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 7 juli 1993; RSV 1993/317). Daaronder wordt verstaan de omstandigheid dat in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde de nog verrichte werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen een zodanige ontwikkeling doormaken dat de per dag ontvangen beloning uitstijgt boven het loon dat verdiend werd voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. In zo'n geval dienen die hogere verdiensten als maatstaf te worden gehanteerd bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

De Raad is van oordeel dat de brief van de werkgever van gedaagde van 5 april 2000 en het verhandelde ter zitting onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat er ten aanzien van gedaagde sprake is geweest van een ontwikkeling van de maatman als hiervoor bedoeld. Naar het oordeel van de Raad is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde zijn oorspronkelijke werkzaamheden in bedoelde zin kwalitatief is gaan uitbreiden.

De Raad is vervolgens van oordeel dat appellant bij het bestreden besluit terecht is uitgegaan van het in 1979 vastgestelde maatmanloon, dat in 1991 na actualisering opnieuw is vastgesteld, en dat vervolgens is geïndexeerd naar de datum in geding.

Gelet op bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.

Hetgeen verder door appellant nog naar voren is gebracht, waaronder het standpunt dat over de juistheid van de inhoud van voormelde brief van de werkgever nog veel onduidelijkheid bestaat, behoeft derhalve geen bespreking.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad beslist als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J. Olde Kalter en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van S. van der Zee als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2002.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) S. van der Zee.

PK