Centrale Raad van Beroep, 04-11-2003, AN9746, 01/3373 WAO
Centrale Raad van Beroep, 04-11-2003, AN9746, 01/3373 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 november 2003
- Datum publicatie
- 23 december 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2003:AN9746
- Zaaknummer
- 01/3373 WAO
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:2, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:9, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023], Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 4
Inhoudsindicatie
WAO. Bijduiden functies bij einde-wachttijd-situatie ter aanvulling van of aanscherping bij de verrichte schatting.
Uitspraak
01/3373 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 augustus 1999 heeft appellant met ingang van 23 juli 1999 aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Appellant heeft het door gedaagde tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 14 januari 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft het namens gedaagde ingestelde beroep tegen het besluit van 14 januari 2000 (hierna: het bestreden besluit) bij uitspraak van 2 mei 2001 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding aan gedaagde van griffierecht en proceskosten.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) aangegeven gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en heeft vervolgens een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige D. Klazema van 19 februari 2002 overgelegd
Namens gedaagde is van verweer gediend, waarop Klazema in zijn rapport van 19 juni 2002 heeft gereageerd.
Bij brief van 3 april 2003 heeft de toenmalige gemachtigde van gedaagde meegedeeld dat mr. E. Hoek, advocaat te Utrecht, haar opvolgend gemachtigde is.
Desgevraagd heeft appellant het ontbrekende gedingstuk B37.3 overgelegd, dat door de Raad achter gedingstuk B37.2 is gevoegd.
Bij brief van 12 september 2003 heeft de gemachtigde van gedaagde het verweer aangevuld.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 23 september 2003, waar namens appellant is verschenen
mr. P.A.L. Nieuwenhuis, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak en de overige gedingstukken ontleent de Raad voor zijn oordeelsvorming in dit geschil de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Gedaagde is op 24 juli 1998 arbeidsongeschikt geworden als gevolg van elleboogklachten rechts voor haar werk als administratief medewerker. Na het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 3 juni 1999 zijn de vastgestelde beperkingen van gedaagde voor het verrichten van passende arbeid opgenomen in het FIS-formulier, dat uitwerking vond in de verwoording van gedaagdes belastbaarheid van 7 juni 1999. Op basis hiervan en aan de hand van de arbeidsmogelijk- hedenlijst van 21 juli 1999 heeft de arbeidsdeskundige blijkens haar rapport van 21 juli 1999 aan gedaagde een aantal functies voorgehouden en het verlies aan verdiencapaciteit op basis van de vier hoogst verlonende functies berekend op 20%, waarna appellant het primaire besluit van 16 augustus 1999 nam.
In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts, die gedaagde na afloop van de hoorzitting op 26 oktober 1999 heeft onderzocht, blijkens haar rapport van 20 december 1999 de in de primaire fase van de besluitvorming vastgestelde belastbaarheid van gedaagde geaccordeerd en heeft zij een aantal functies vanwege overschrijdingen in de belastbaarheid van gedaagde niet geschikt geacht. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman blijkens zijn rapport van
12 januari 2000 - daarin kennelijk uitgaande van de vaststelling dat er voor de schatting van gedaagde nog drie functies resteerden met in totaal 28 arbeidsplaatsen - aan de hand van de arbeidsmogelijkhedenlijst van 11 januari 2000 aanvullend drie functies geduid teneinde te kunnen voldoen aan het vereiste aantal arbeidsplaatsen van ten minste 30. Uitgaande van deze aanvullende functies berekende hij het verlies aan verdiencapaciteit op ongeveer 5%. Ter voorkoming dat gedaagde als gevolg van deze aanvullende functieduiding zou worden benadeeld, handhaafde appellant vervolgens bij het bestreden besluit het primaire besluit.
Naar aanleiding van het beroep van gedaagde overwoog de rechtbank ten aanzien van de grief dat de aanvullend geselecteerde functies niet met gedaagde besproken zijn, dat deze functies uiteindelijk hebben geleid tot de instandlating van de in de bezwaarprocedure bestreden vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde en derhalve gegevens van aanmerkelijk belang zijn als bedoeld in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit is derhalve in strijd met dit artikel genomen, alsmede, aldus de rechtbank, in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb vastgelegde zorgvuldigheidsbeginsel omdat gedaagde de volledige arbeidskundige grondslag van de schatting niet kende.
De rechtbank heeft voorts in de aangevallen uitspraak uitvoering gemotiveerd waarom zij er onvoldoende van overtuigd was dat gedaagde in staat is tot vervulling van de aanvullend geduide functies gegevensbewerker, service merchandiser en monteur koffiezetters vanwege met name de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen ten aanzien van het hand- en vingergebruik voor gedaagde. Om deze reden oordeelde de rechtbank het bestreden besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet op een en ander verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde zij het bestreden besluit.
In hoger beroep heeft appellant zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot zowel de schending van artikel 7:9 van de Awb als de ongeschiktheid van de drie aanvullend geduide functies. Het standpunt van appellant ten aanzien van deze functies is neergelegd in een drietal in hoger beroep overgelegde rapporten van Klazema van 28 mei 2001, 19 februari 2002 en 19 juni 2002.
Gedaagde heeft het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de schending door appellant van artikel 7:9 van de Awb onderschreven en is van mening dat de rapporten van Klazema niet een gemotiveerde analyse van taakinhoud en belastende aspecten van deze functies inhouden.
De Raad overweegt met betrekking tot de door de rechtbank aangenomen schending van artikel 7:9 van de Awb dat in een geval als het onderhavige het bijduiden van functies in het kader van een schatting in aansluiting op het einde van de wachttijd niet een feit of omstandigheid is die voor de op het bezwaarschrift te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kon zijn in de zin van evengenoemd artikel. In dit geval ging het immers om een bijduiding, welke aangewezen was om, in verband met het feit dat na de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts nog drie van de in de primaire fase van de besluitvorming geduide functies met in totaal 28 arbeidsplaatsen resteerden, de schatting zonder wijziging van de uitkomst te laten blijven voldoen aan het in artikel 4, eerste lid, van het op de datum in geding geldende Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong voorgeschreven vereiste dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid in aanmerking worden genomen ten minste drie verschillende functies met tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen. In een dergelijk geval dient de bijduiding van functies, welke overigens als het gaat om een schatting in aansluiting op het einde van de wachttijd volgens vaste jurisprudentie van de Raad in beginsel in elke fase van de procedure - derhalve ook in beroep of in hoger beroep - toelaatbaar wordt geacht, in hoofzaak ter aanvulling en aanscherping van de in de primaire fase van de besluitvorming verrichte schatting. In lijn met hetgeen de Raad ter zake heeft overwogen in zijn uitspraak van 25 januari 2002
(USZ 2002,107) en in het licht van het vorenstaande acht de Raad ook in dit geval in het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel geen afzonderlijke grondslag gelegen om vóór het nemen van het bestreden besluit toezending van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige aan gedaagde voor aangewezen te houden.
De Raad overweegt wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit, welke overigens op zichzelf door de rechtbank niet is beoordeeld, aan de gedingstukken geen aanknopingspunten te ontlenen voor het oordeel dat de bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgestelde beperkingen van gedaagde onjuist of onvolledig zouden zijn. In dit verband wijst de Raad er op dat door de gemachtigde van appellant ter zitting er op is gewezen dat in de beschikbare medische gegevens omtrent gedaagde, anders dan waarmee haar toenmalige gemachtigde in de bezwaarprocedure de bezwaren tegen de vastgestelde belastbaarheid in verband bracht, wel wordt geproken over elleboogklachten maar geen sprake is van de van de zijde van gedaagde genoemde diagnose RSI. Van die zijde zijn ook geen medische gegevens overgelegd waaruit het stellen van deze diagnose blijkt, nog daargelaten welke betekenis zulks zou hebben voor de vanwege appellant vastgestelde belastbaarheid.
Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad er, gelet op zijn vaste jurisprudentie, niet aan te kunnen voorbij zien dat blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 11 januari 2000 de bijgeduide functies gegevens bewerker en service merchandiser eerst op 26 juli 1999 en 6 januari 2000, derhalve na de datum bij het bestreden besluit in geding, zijn geactualiseerd. Deze functies kunnen derhalve niet in aanmerking worden genomen bij de onderhavige schatting. In verband hiermede laat de Raad onbesproken hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de geschiktheid van gedaagde voor deze functies.
De Raad stelt, gelet op het eerder genoemde rapport van Huisman en in aanmerking genomen het vorenstaande met betrekking tot de twee evengenoemde functies, vast dat de in geding zijnde schatting in beginsel kan worden gebaseerd op de functies monteur koffiezetters, receptionist/telefonist en verkooptelefonist. In de laatstgenoemde twee functies wordt blijkens de verwoordingen functiebelasting de belastbaarheid van gedaagde niet overschreden. In de functie monter koffiezetters is daarentegen in de verwoording functiebelasting bij het onderdeel 12, dat betrekking heeft op het hand- en vingergebruik, een asterisk geplaatst met de volgende aantekening: "repeterende handelingen; grote mate van nauw- keurigheid; verschillende grepen tweehandig". In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de toelichting op deze overschrijding in het rapport van Huisman van 12 januari 2000 en in zijn in eerste aanleg uitgebracht rapport van 1 maart 2000 - kort samengevat is in die functie krachtuitoefening niet aan de orde, betreft de functie het monteren, afhankelijk van de montageplaats, van grotere en kleinere onderdelen en zijn in die functie meer dynamische bewegingen over grotere afstand dan in de maatgevende functie aan de orde - als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld.
In hoger beroep heeft Klazema in zijn eerder genoemde rapporten met name aangegeven dat de maatgevende functie 90% beeldschermwerk in een statische houding betrof, terwijl in de functie monteur koffiezetters sprake is van dynamische houdingen in veel lagere frequentie met de mogelijkheid tot afwisseling in houding. In met name zijn rapport van 19 juni 2002 heeft Klazema - onder verwijzing naar en aanhaling van de verkorte functie-omschrijving van de functie monteur koffiezetters - aangegeven dat de functiebelasting in deze functie wezenlijk anders is dan in de maatgevende functie.
De Raad acht mede in het licht van de in hoger beroep verstrekte toelichtingen door Klazema, anders dan de rechtbank, de overschrijding van het onderdeel 12 in de functie monteur koffiezetters vanwege appellant niet op onaanvaarbare wijze toegelicht.
Gelet op al het vorenstaande en in aanmerking genomen dat schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde in aansluiting op het einde van de wachttijd, ook als deze uiteindelijk zou worden gebaseerd op de functies monteur koffiezetters, receptionist/telefonist en verkooptelefonist, niet tot een andere uitkomst zou leiden dan de bij het bestreden besluit gehandhaafde uitkomst, komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt, dat het bestreden besluit in rechte stand houdt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het inleidend beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak
Verklaart het inleidende beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.D. Streefkerk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2003.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.D. Streefkerk.