Centrale Raad van Beroep, 09-12-2003, AO1287, 01/881 NABW
Centrale Raad van Beroep, 09-12-2003, AO1287, 01/881 NABW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 december 2003
- Datum publicatie
- 8 januari 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2003:AO1287
- Zaaknummer
- 01/881 NABW
- Relevante informatie
- Algemene bijstandswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2011] [Regeling ingetrokken per 2004-01-01] art. 17, Algemene bijstandswet [Tekst geldig vanaf 01-07-2011] [Regeling ingetrokken per 2004-01-01] art. 39, Besluit vangnetregeling huursubsidie [Tekst geldig vanaf 01-01-2006] [Regeling ingetrokken per 2006-01-01]
Inhoudsindicatie
Aanvraag bijzondere bijstand in woonkosten afgewezen. Het op de Huursubsidiewet gebaseerde Besluit vangnetregeling huursubsidie is te beschouwen als een aan de Algemene bijstandswet voorliggende, passend en toereikend te achten voorziening.
Uitspraak
01/881 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 18 december 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 00-2954 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 november 2003, waar namens appellante is verschenen mr. Visser en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door G.S. Woudstra, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerige weergave van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante ontving een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10% van het minimumloon. Zij heeft een inwonende meerderjarige dochter, [naam dochter], en een inwonende minderjarige kleindochter. Genoemde dochter is geestelijk gehandicapt en heeft eigen inkomen uit arbeid. De goederen van deze dochter zijn onder bewind gesteld van de Stichting Bewindvoering en Beheer W.S. te Amsterdam.
Op 29 september 1999 heeft appellante aan gedaagde verzocht haar bijzondere bijstand voor woonkosten toe te kennen. De huur van de woning van appellante bedroeg toen f 973,-- per maand. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 1 november 1999 afgewezen op de grond dat het inkomen van appellante en dat van haar dochter tezamen te hoog is om in aanmerking te komen voor huursubsidie en/of woonkostentoeslag.
Namens appellante heeft mr. C. Hofmans, advocaat te Wormerveer, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 november 1999 en daarbij onder meer gewezen op het feit dat de bewindvoerder f 500,-- per maand aan appellante betaalde voor de kost en het levensonderhoud van haar dochter. Volgens deze gemachtigde was appellante niet in staat van dit bedrag en van haar bijstandsuitkering de huur van de woning te betalen.
Bij besluit van 10 februari 2000 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 1 november 1999 ongegrond verklaard. Voorts heeft gedaagde besloten de toeslag op de bijstandsuitkering van appellante ingaande 25 september 1999 te verhogen tot 20% van het minimumloon.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 10 februari 2000 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was gedaagde niet bevoegd appellante bijstand in haar woonkosten toe te kennen.
In hoger beroep is dit oordeel namens appellante gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand lag de huur van de woning van appellante onder de toen geldende maximale subsidiabele huurgrens ( f 1.085,-- per maand voor huurders van 23 jaar en ouder). Appellante behoorde als huurder van een woning tot degenen die een beroep kunnen doen op de Huursubsidiewet. Met betrekking tot de voorziening in haar woonkosten moet de Huursubsidiewet en de op die wet gebaseerde regelgeving, mede gelet op de in artikel 26, eerste lid, van de Huursubsidiewet opgenomen hardheidsbepaling en het op artikel 26b, vijfde lid, van de Huursubsidiewet gebaseerde Besluit vangnetregeling huursubsidie, naar het oordeel van de Raad worden beschouwd als een aan de Abw voorliggende, passend en toereikend te achten voorziening. De Raad tekent daarbij aan dat ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Huursubsidiewet de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onder meer bevoegd is om bij het in aanmerking te nemen (gezamenlijk) inkomen van de huurder en de medebewoners in het peiljaar het inkomen van bepaalde medebewoners of bepaalde inkomsten geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing te laten als in een bepaald geval de onverkorte toepassing van artikel 3, eerste of derde lid, van de Huursubsidiewet, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Dit betekent dat ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Abw in de woonkosten in beginsel geen bijstand kan worden verleend.
Artikel 17, derde lid, van de Abw biedt de mogelijkheid om in afwijking van de voorgaande leden van artikel 17 in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn. Blijkens de memorie van toelichting dient daarbij te worden gedacht aan noodsituaties. In hetgeen namens appellante is aangevoerd en ook overigens ziet de Raad geen aanknopingspunten om te oordelen dat in dit geval sprake was van een noodsituatie in de zin van artikel 17, derde lid, van de Abw. Hieruit volgt dat aan gedaagde niet de bevoegdheid toekwam om bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
EK
0212