Centrale Raad van Beroep, 02-03-2004, AO4945, 01/4160 NABW
Centrale Raad van Beroep, 02-03-2004, AO4945, 01/4160 NABW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 maart 2004
- Datum publicatie
- 4 maart 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2004:AO4945
- Zaaknummer
- 01/4160 NABW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor computer.
Uitspraak
01/4160 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante wonende te woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Breda op 6 juni 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. 01/36 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 januari 2004, waar appellante in persoon is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door C.J. Alvers, werkzaam bij de gemeente Oosterhout.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten.
Appellante, geboren in 1942, heeft op 12 juni 2000 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de aanschaf van een computer, inclusief gebruik van internet. Bij besluit van 19 juli 2000 heeft gedaagde onder meer die aanvraag afgewezen op de grond dat de aanschafkosten van een computer niet behoren tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Bij besluit van 12 december 2000 heeft gedaagde de bezwaren tegen het besluit van 19 juli 2000, voorzover hier aan de orde, ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft die uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Gelet op deze bepaling staat primair ter beoordeling of de kosten als hier aan de orde als noodzakelijk zijn aan te merken.
Appellante heeft aangegeven dat het motief voor de onderhavige aanvraag was dat zij, ondanks de omstandigheid dat de in artikel 113, eerste lid, van de Abw vervatte verplichtingen ten tijde als hier van belang niet meer voor haar golden, betaalde arbeid wilde verrichten. Het bezit van een computer, met de mogelijkheid om gebruik te maken van het internet, achtte zij voor het verkrijgen van die arbeid onmisbaar.
De Raad is van oordeel dat het niet bezitten van een eigen computer, met de mogelijkheid van het gebruik van internet, voor appellante objectief bezien geen belemmering vormde om te kunnen solliciteren naar arbeid in dienstbetrekking. Voorzover een computer voor dit doel ten tijde hier van belang al nodig was, dan valt naar het oordeel van de Raad niet in te zien waarom appellante hiervoor geen gebruik had kunnen maken van een computer in een openbare gelegenheid, zoals een bibliotheek of een internetcafé.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan, als bedoeld in artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw.
Naar het oordeel van de Raad kon appellante ook op grond van het tweede lid van artikel 39 van de Abw geen aanspraak maken op de gevraagde bijzondere bijstand, reeds omdat gedaagde ten tijde hier van belang geen specifiek beleid had ontwikkeld omtrent categoriale bijstand voor de aanschaf van een computer.
Hetgeen appellante overigens in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel te komen.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2004.
(get.) G.A.J. van den Hurk
(get.) L. Jörg
MvK01034