Home

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2004, AQ2075, 02/2056 NABW

Centrale Raad van Beroep, 13-07-2004, AQ2075, 02/2056 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 juli 2004
Datum publicatie
16 juli 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AQ2075
Zaaknummer
02/2056 NABW

Inhoudsindicatie

Herziening bijstandsuitkering in verband met inkomsten. Terugvordering bijstand.

Uitspraak

02/2056 NABW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Appellant heeft op de in het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zwolle op 12 april 2002 gewezen uitspraak, reg.nr. 01/1138 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft bij brief van 18 mei 2004 een reactie ingezonden.

Het geding is behandeld ter zitting van 1 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door F.J.M. Wijnberg, werkzaam bij de gemeente Deventer.

II. MOTIVERING

Appellant ontving een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande.

Met ingang van 15 augustus 1998 is appellant werkzaamheden gaan verrichten als koordirigent voor de zangvereniging “Zang en Vriendschap”, gevestigd te Wolfheze. Appellant en de zangvereniging zijn onder meer overeengekomen dat appellant voor deze werkzaamheden en bijkomende kosten een maandelijks honorarium van vierhonderd gulden ontvangt. Appellant heeft in de periode van 15 augustus 1998 tot en met

30 november 1998 voor zijn werkzaamheden als dirigent een vergoeding van f 1.406,45 netto ontvangen.

Nadat gedaagde uit onderzoek het bestaan van deze inkomsten was gebleken, is bij besluit van 10 april 2000 de bijstandsuitkering van appellant herzien over de periode van 15 augustus 1998 tot en met 30 november 1998 en zijn de kosten van bijstand in die periode tot een bedrag van f 2.453,45 van hem teruggevorderd.

Het bezwaar van appellant is bij besluit van 21 augustus 2001 gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat het terugvorderingsbedrag in verband met aftrek van reiskosten woon-werkverkeer op basis van openbaarvervoertarief is vastgesteld op f 1.290,12 en voor het overige ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 21 augustus 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen die uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op de volgende onderwerpen: (a) de omvang van de verwervingskosten, (b) de schending van de inlichtingenplicht en (c) de brutering van het terugvorderingsbedrag.

a. Verwervingskosten

Bijstand wordt in beginsel verleend in aanvulling op hetgeen men zelf aan inkomsten uit arbeid verwerft. Bij het in mindering brengen van die inkomsten uit arbeid op de van toepassing zijnde bijstandsnorm ten aanzien van belanghebbenden zoals appellant zal onder meer acht moeten worden geslagen op het bepaalde in de artikelen 26, 27, 42, 43 en 47, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Abw. Bij de vaststelling van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen is er volgens vaste rechtspraak geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten (vgl. de uitspraken van de Raad van 20 juni 2000, gepubliceerd in JABW 2000/126 en van 19 juni 2001, gepubliceerd in JABW 2001/132).

Nu gedaagde op de inkomsten van appellant een bedrag ter hoogte van de reiskosten per openbaar vervoer tussen Deventer en Wolfheze in mindering heeft gebracht is appellant, mede gelet op deze vaste jurisprudentie van de Raad, zeker niet te kort gedaan.

b. Schending van de inlichtingenplicht

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.

Niet betwist is dat appellant zijn werkzaamheden en de daaraan verbonden inkomsten niet aan gedaagde heeft gemeld. Naar het oordeel van de Raad had het appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze feiten van invloed kunnen zijn op de hoogte van de bijstand, zodat hij door hiervan geen melding te maken de in artikel 65, eerste lid, van de Abw neergelegde inlichtingenplicht heeft geschonden. Hierdoor is de bijstand tot een te hoog bedrag vastgesteld en was gedaagde op grond van de artikelen 69, derde lid, aanhef en onder a en 81, eerste lid, van de Abw verplicht het besluit tot toekenning van bijstand voor de in geding zijnde periode te herzien en de daardoor ten onrechte verleende bijstand van appellant terug te vorderen.

Ook al zou het volledige honorarium van appellant een vergoeding van onkosten zijn geweest, dan zou dit hem niet ontslagen hebben van zijn plicht om van de aard en omvang van zijn werkzaamheden en de daaraan verbonden inkomsten onder overlegging van bewijsstukken volledig en nauwkeurig aan gedaagde opgave te doen. Het ervaren van problemen in de contacten met medewerkers van de sociale dienst van de gemeente Deventer ontslaat appellant evenmin van zijn inlichtingenplicht.

De Raad ziet geen dringende reden als bedoeld in de artikelen 69, vijfde lid, en 78, derde lid, van de Abw, zodat gedaagde niet bevoegd was geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien.

c. Brutering terugvorderingsbedrag

Ingevolge artikel 90 van de Abw wordt onder kosten van bijstand in de zin van paragraaf 2 van hoofdstuk VI verstaan de door de gemeente betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Aangezien in dit geval door tijdsverloop verrekening met de Belastingdienst niet meer mogelijk is, dient ingevolge artikel 90 van de Abw de terugvordering naast de netto teveel betaalde bijstand ook de daarover verschuldigde en afgedragen loonbelasting en premies te bevatten.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat de grieven geen doel treffen. De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, dient derhalve te worden bevestigd.

Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) R.L. Rijnen.

BvW

176