Home

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2004, AQ6880, 02/4643 OSV

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2004, AQ6880, 02/4643 OSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 juli 2004
Datum publicatie
16 augustus 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6880
Zaaknummer
02/4643 OSV

Inhoudsindicatie

Beroep tegen de indeling van eiseresses schoonmaakbedrijf in de voedingsmiddelenindustrie bij sector 21, waarbij naast classificeerdersbedrijven ook industriële reinigingsbedrijven ondergebracht zijn.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

02/4643 OSV

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Bij besluit van 31 juli 2002 heeft verweerder, beslissende op het bezwaarschrift van eiseres van 13 juni 2002, gehandhaafd dat eiseres met ingang van 1 maart 2002

(voorheen reeds als eenmanszaak in de schoonmaakbusiness per 1 januari 2002) is aangesloten bij de sector 21. Havenclassificeerders.

Namens eiseres heeft vennoot K.T. Hulzebos op bij beroepschrift van 26 augustus 2002 aangevoerde gronden beroep ingesteld tegen evenbedoeld besluit.

Verweerder heeft bij brief van 28 oktober 2002 van verweer gediend.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 juli 2004, waar eiseres niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door

R.J.L. van Wijk, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

Eiseres keert zich in beroep tegen de indeling van haar schoonmaakbedrijf in de voedingsmiddelenindustrie bij sector 21, waarbij naast classificeerdersbedrijven ook industriële reinigingsbedrijven ondergebracht zijn. Zij wenst ten tijde in geding in de beginfase van 2002 indeling in reinigingssector 18, omdat de rechtspositonele belangen van medewerkers en de concurrentiepositie van het bedrijf medebrengen dat alsdan in de bedrijfsvoering de gewenste CAO voor het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf kan worden gevolgd en aansluiting bij de branchevereniging ter organisatie van de schoonmaakbedrijven alsnog kan worden verkregen. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat zij uit hoofde van eigen onderzoek een zestal reinigingsbedrijven kent, die exact dezelfde werkzaamheden zouden uitvoeren als haar bedrijf, welke anders dan zij wel zijn ingedeeld in sector 18.

Verweerder blijft zich hiertegenover bij verweer in overeenstemming met het bestreden besluit op het standpunt stellen dat gelet op de feitelijke bedrijfsactiviteiten van het bedrijf ter zake van reiniging van machines en leidingen van technische installaties bij wege van assimilatie in 2002 geen plaats is voor een andere indeling dan bij sector 21, nu hiermede wordt aangesloten bij indeling van daarmede technisch op een lijn te stellen classificeerders- en scheepsonderhoudsbedrijven. Verweerder heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel als te vaag en eventueel vatbaar voor nader onderzoek, wanneer vergelijkbare bedrijven met name zouden zijn aangegeven - hetgeen niet het geval is - , verworpen.

De Raad overweegt daaromtrent dat het gegeven de vigerende indelingsregelgeving en - artikel 97l van - de Werkloosheidswet benevens de op basis hiervan ter uitvoering gevolgde nauw luisterende beleidsregels ter zake van -assimilatie van- indelingen niet vrijstaat aanpalende regelingen als de onderhavige CAO en organisatorische en rechtspositionele branchebelangen te doen prevaleren binnen het kader van zulk een weloverwogen indeling zoals die hier gerelateerd aan de hand van de functie en de aard van de feitelijke activiteiten van het bedrijf terecht en op goede gronden beslag heeft gekregen. De Raad constateert dat partijen met betrekking tot die activiteiten als zodanig ook niet van mening verschillen. Deze betreffen onmiskenbaar het inwendig reinigen van machines en leidingen van technische installaties waarbij het te dezen werkzaam zijn op het terrein van de voedingsindustrie gezien de kern van de bedrijfsverrichtingen niet aan assimilatie met de in sector 21 ondergebrachte technisch verwante bedrijven in de weg behoeft te staan.

Daarenboven oordeelt de Raad dat de grief betreffende vergelijkbare elders ingedeelde bedrijven als te vaag en onvoldoende geconcretiseerd dient te falen, waarbij hij aantekent dat een eventueel nader onderzoek, indien mogelijk, geenszins vermag te betekenen dat enige gebleken onjuiste indeling in andere gevallen ook in casu dient te worden gevolgd. Onder de gegeven omstandigheden kon volgens de Raad van verweerder evenwel zonder nadere gegevens bezwaarlijk een volledig doorlopen van sector 18 worden gevergd.

Op grond van het hiervoor overwogene kan naar het oordeel van de Raad het beroep van eiseres niet slagen.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad beslist mitsdien als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004.

(get) B.J. van der Net

(get) R.E. Lysen

MdH040728