Home

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2004, AR2746, 03/104 WAO

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2004, AR2746, 03/104 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 september 2004
Datum publicatie
27 september 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AR2746
Zaaknummer
03/104 WAO

Inhoudsindicatie

Kan de herziening en nadere vaststelling van appellantes uitkering krachtens de WAO naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, in rechte stand houden?

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R

03/104 WAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 19 december 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% met ingang van 15 februari 2002 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

Bij besluit van 22 mei 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 december 2001 ongegrond verklaard.

De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 29 november 2002, nr. AWB 02/659 WAO, appellantes beroep tegen het besluit van 22 mei 2002 ongegrond verklaard.

Namens appellante heeft mr. Q.J. van Leeuwen, advocaat te Deventer, op bij beroep-schrift van 9 januari 2003 aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld.

Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage), gedateerd 4 februari 2003, ingediend.

Bij brief van 22 juli 2004 heeft mr. Van Leeuwen, voornoemd, nog enige medische stukken naar de Raad gestuurd.

Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 juli 2004, waar namens appellante is verschenen mr. Van Leeuwen en namens gedaagde mr. A. van Elk, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

In dit geding ligt de vraag ter beantwoording voor of de herziening en nadere vaststelling van appellantes uitkering krachtens de WAO ingaande 15 februari 2002 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, in rechte stand kan houden.

De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank bevestigend en hij overweegt daartoe als volgt.

De Raad heeft met betrekking tot de voor appellante op de datum in geding geldende medische beperkingen geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts E. Kraaier die zijn gebaseerd op eigen onderzoek en dossierstudie, als neergelegd in de rapportage van 18 oktober 2001. De bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter, die aanwezig was bij de hoorzitting en beschikte over informatie van de behandelende sector, heeft in zijn rapportage van

14 mei 2002 de medische grondslag van het primaire besluit juist geacht.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat gedaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische problemen. Ter ondersteuning van haar stelling heeft zij in hoger beroep informatie d.d. 21 maart 2003 van de behandelend psychiater dr. M. Telcioglu overgelegd.

De bezwaarverzekeringsarts De Kanter heeft in zijn commentaar van 27 juli 2004, dat met toestemming van de gemachtigde van appellante ter zitting op 30 juli 2004 is overgelegd, naar aanleiding van die informatie opgemerkt dat het psychiatrisch onderzoek dateert van meer dan een jaar na de voor dit geding relevante datum, 15 februari 2002. De Kanter komt tot de conclusie dat aan dit rapport geen toegevoegde waarde toegekend kan worden aangezien het aangegeven onderzoeksprotocol bij hem niet bekend is en het rapport grotendeels onleesbaar is.

Mede gelet op dit commentaar van de bezwaarverzekeringsarts ziet de Raad in de overgelegde informatie onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante op 15 februari 2002 op psychische gronden ernstiger beperkt was dan door gedaagde is aangenomen.

Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus gegeven door mr. J. Janssen in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier en uitsproken in het openbaar op 10 september 2004.

(get.) J. Janssen.

(get.) M.H.A. Uri.

MH