Home

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2004, AR4760, 02/4719 NABW

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2004, AR4760, 02/4719 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 oktober 2004
Datum publicatie
1 november 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AR4760
Zaaknummer
02/4719 NABW

Inhoudsindicatie

Afwijzen bijzondere bijstand voor dieetkosten. Geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw.

Uitspraak

02/4719 NABW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellante heeft mr. P.L.M.F. Roosendaal, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 juli 2002, reg.nr. AWB 01/1238.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 14 september 2004, waar partijen met bericht niet zijn verschenen.

II. MOTIVERING

Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellante als eiseres is aangeduid en gedaagde als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:

"Aan eiseres is bij besluit van 15 januari 1997 bijzondere bijstand verstrekt in de kosten van alternatieve geneeskunde en in de kosten van een haar door een alternatief arts voorgeschreven dieet. Bij besluit van 9 maart 1998 is ingaande 1 mei 1998 de bijzondere bijstand voor dieetkosten beëindigd omdat uit een GGD-advies van 2 december 1997 niet blijkt dat er een medische noodzaak bestaat voor het volgen van het dieet.

Op 19 november 1998 heeft eiseres verzocht om voortzetting van vergoeding van haar dieetkosten. In dat kader heeft zij een brief overgelegd van J.C.M. Schilders, arts voor natuurgeneeskunde te ’s-Hertogenbosch, van 2 november 1998. In die brief wordt vermeld dat eiseres reeds jarenlang te kampen heeft met allerlei klachten, m.n. moeheid, duizeligheid en klachten gebaseerd op voedselintoleranties en dat door middel van een speciaal dieet en middelen ter versterking van de weerstand en ontgifting een vermindering van de klachten is bereikt.

Het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand is afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar bij besluit van

18 november 1999 ongegrond verklaard.

Het tegen dat besluit ingediende beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 7 november 2000 gegrond verklaard. Daarbij is verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen zulks onder overweging dat de vraag of sprake is van een medische noodzaak beantwoord moet worden door een medicus hetgeen bij het destijds bestreden besluit was nagelaten.

Op verzoek van verweerder heeft de GGD op 15 maart 2001 een medisch advies uitgebracht."

De Raad voegt hieraan toe dat met het besluit waarbij het verzoek van appellante is afgewezen wordt gedoeld op het besluit van gedaagde van 23 juli 1999.

Bij besluit van 11 april 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 23 juli 1999 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 april 2001 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De Raad stelt eerst vast dat uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat de aanvraag van appellante uitsluitend ziet op de kosten van een in het kader van een alternatieve behandeling voorgeschreven dieet, en dat het beroep daartoe beperkt is.

Gelet hierop en op het aanvullend hoger beroepschrift is in hoger beroep uitsluitend in geschil het antwoord op de vraag of gedaagde de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van het dieet terecht heeft afgewezen.

In het besluit van 11 april 2001 heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat de Ziekenfondswet (ZFW) en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) als voorliggende, toereikende en passende voorzieningen in de zin van artikel 17, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) dienen te worden aangemerkt en dat er geen sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw.

De Raad stelt vast dat dieetkosten, met uitzondering van kosten van dieetpreparaten, niet behoren tot het zorgpakket van de sociale (wettelijke) ziektekostenverzekering, zodat de ZFW en de AWBZ met betrekking tot deze kosten niet als een aan de Abw voorliggende voorziening kunnen worden aangemerkt.

Dit betekent dat het besluit van 11 april 2001, voorzover betrekking hebbende op de onderhavige aanvraag, wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking komt, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten.

De Raad ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het bestreden besluit in stand te laten en hij overweegt daartoe het volgende.

Ingevolge artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.

In het onderhavige geval is de Raad van oordeel dat het advies van de GGD van 15 maart 2001 voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad heeft voorts geen aanknopingspunten gevonden om dit advies, dat de Raad in die zin begrijpt dat de onderhavige kosten medisch niet noodzakelijk zijn, voor onjuist te houden. De Raad heeft hierbij mede van belang geacht dat dit advies overeenkomt met een eerder op 2 december 1997 door de GGD uitgebracht advies ter zake van dezelfde dieetkosten, terwijl niet is gebleken noch is aangetoond dat de gezondheidstoestand van appellante in de tussentijd in relevante mate is gewijzigd. Voorts heeft appellante haar standpunt niet met relevante medische gegevens onderbouwd.

Gelet hierop is geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten als bedoeld in

artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw.

De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van

€ 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep gegrond;

Vernietigt het besluit van 11 april 2001, voorzover het betreft de afwijzing van de aanvraag om bijstand in de kosten van een dieet;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit in stand blijven;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--, te betalen door de gemeente Oss aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat de gemeente Oss aan appellante het betaalde griffierecht van € 109,23 vergoedt.

Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2004.

(get.) A.B.J. van der Ham.

(get.) L. Jörg.