Home

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2004, AR5700, 02/6222 WAO + 02/6319 WAO

Centrale Raad van Beroep, 26-10-2004, AR5700, 02/6222 WAO + 02/6319 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 oktober 2004
Datum publicatie
16 november 2004
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AR5700
Zaaknummer
02/6222 WAO + 02/6319 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023], Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 18, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023]

Inhoudsindicatie

Herziening WAO-uitkering; stap 3 van het Besluit uurloonschatting; oordeel van de rechtbank omtrent de toe te passen reductiefactor.

Uitspraak

02/6222 WAO

02/6319 WAO

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats],

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, hierna: het Uwv.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 3 juli 2001 heeft het Uwv de uitkering van [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 29 augustus 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.

Het Uwv heeft het tegen dit besluit namens [betrokkene] gemaakte bezwaar bij besluit van 19 maart 2002 ongegrond verklaard.

De rechtbank Zwolle heeft het namens [betrokkene] ingestelde beroep tegen het besluit van 19 maart 2002 (hierna: het bestreden besluit) bij uitspraak van 8 november 2002, reg. nr: AWB 02/387 WAO, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en gedaagde opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft tevens beslissingen gegeven omtrent vergoeding aan [betrokkene] van het griffierecht en de proceskosten.

De toenmalige gemachtigde van [betrokkene] heeft tegen deze uitspraak op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld. Ook het Uwv is van deze uitspraak op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden en onder overlegging van een bijlage in hoger beroep gekomen.

Het Uwv heeft ter zake van het hoger beroep van [betrokkene] op 29 januari 2003 van verweer gediend en heeft zijn verweer bij brief van 16 april 2003, met bijlagen, nog aangevuld.

Bij brief van 26 november 2003 heeft J.E.P. Fischer-Bosten, werkzaam bij de Utrechtse Juristen Groep B.V., zich als opvolgend gemachtigde van [betrokkene] gesteld.

De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 14 september 2004, waar namens het Uwv is verschenen mr. M.H. Beersma en waar [betrokkene] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.L. Zondervan, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

II. MOTIVERING

Aan de aangevallen uitspraak en de overige gedingstukken ontleent de Raad de volgende voor zijn oordeelsvorming in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

[betrokkene] was werkzaam als buschauffeur op de luchthaven Schiphol voor 36 uur per week, toen hij zich op 15 december 1999 ziek meldde wegens hoofd- en rugpijn. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waarbij blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige H. van Moorsel van 29 november 2000 op basis van het voor [betrokkene] op

12 september 2000 vastgestelde belastbaarheidspatroon geen functies te duiden bleken, heeft het Uwv [betrokkene] bij besluit van 8 december 2000 in aansluiting op het einde van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 13 december 2000 een WAO-uitkering toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vervolgens heeft de verzekeringsarts E.R. Blom in het kader van een herbeoordeling [betrokkene] op 4 april 2001 andermaal onderzocht en blijkens zijn rapport van dezelfde datum het hiervoor genoemde belastbaarheidsprofiel ongewijzigd van kracht geacht met dien verstande dat Blom [betrokkene] niet langer beperkt achtte voor conflicterende functie-eisen. Blom legde een en ander vast in het belastbaarheidsprofiel van eveneens 4 april 2001. In de bezwaarprocedure bleef deze medische beoordeling ongewijzigd. Aan de hand van laatstgenoemd belastbaarheidsprofiel en op basis van de arbeidsmogelijk- hedenlijst van 16 mei 2001 zijn blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe van 20 februari 2002 aan de schatting van betrokkene uiteindelijk functies uit een drietal functiebestandcodes (fb-codes) ten grondslag gelegd. De fb-codes 5992 (portier) en 5895 (suppoost museum) zijn geselecteerd op basis van stap 1 van het Besluit uurloonschatting 1999 (BUS). Tot de fb-code 5992 behoren 2 functies portier welke blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst op 19 oktober en

30 november 1999 zijn geactualiseerd. De derde fb-code 9855 bestaat uit 5 functies bestelautochauffeur (arbeidsplaatsen onderscheidenlijk 2, 2, 1, 1 en 1 en urenomvang respectievelijk 20, 10, 20, 12 en 10). Het verlies aan verdiencapaciteit berekende Grothe op 67,4%. Daarbij nam hij een reductiefactor van in dit geval 0,56 in acht vanwege het feit dat de fb-code 9855 is geselecteerd volgens stap 3 van het BUS. Vervolgens handhaafde het Uwv bij het bestreden besluit zijn primaire besluit van 3 juli 2001.

De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit rechtens geaccordeerd en heeft wat betreft de arbeidskundige grondslag, voorzover hier van belang, in de eerste plaats overwogen dat de periode gelegen tussen de actualiseringsdata en de beoordelingsdatum van de twee hiervoor genoemde functies portier, gelet ook op de aard van die functies, niet zo lang is dat alleen al daarom zou moeten worden geoordeeld dat die arbeid niet gangbaar meer is. Wat betreft de toepassing van stap 3 van het BUS heeft de rechtbank weliswaar vastgesteld dat [betrokkene] mogelijk wel reëel de voor hem in diverse omvang geduide functies zou kunnen verwerven maar dat niet gezegd kan worden dat hij daarmee ook de reële verdiencapaciteit heeft waar het Uwv bij zijn berekening van uitgaat. Dit zou volgens de rechtbank anders zijn indien het Uwv bij de berekening van de reductiefactor rekening zou hebben gehouden met dat aantal uren waardoor er tenminste 4 arbeidsplaatsen zouden zijn te vinden van de zeven die bij de bepaling van de reductiefactor een rol spelen. Volgens de rechtbank brengt een en ander in dit geval mee dat bij de fb-code 9855 de reductiefactor had dienen te worden gesteld op 0,333, hetgeen tot een ongewijzigde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% zou hebben geleid.

In hoger beroep heeft het Uwv wat betreft het oordeel van de rechtbank omtrent de toe te passen reductiefactor aangevoerd dat met de door hem berekende reductiefactor recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat deeltijdfuncties voor de schatting zijn gebruikt en dat tot een zo hoog mogelijke verdiencapaciteit moet worden gekomen. Aldus wordt volgens het Uwv voldoende recht gedaan aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt- heidswetten (Besluit van 8 juli 2000, Stb 2000,307).

[betrokkene] onderschrijft blijkens zijn hoger beroepschrift het oordeel van de rechtbank inzake de toe te passen reductiefactor, maar keert zich - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 6 november 2001 (RSV 2002,37) - tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de aanvaardbaarheid van twee hiervoor genoemde functies portier uit de fb-code 5992.

Ter zitting is van de zijde van [betrokkene] desgevraagd bevestigd dat er wat hem betreft geen discussie tussen partijen meer is omtrent de eerder naar voren gebrachte medische bezwaren of het belastbaarheidspatroon. De Raad zal zich bij zijn oordeelsvorming in deze beide gedingen dan ook beperken tot de hiervoor vermelde punten van geschil.

De Raad overweegt met betrekking tot hetgeen door [betrokkene] in hoger beroep is aangevoerd, dat het Uwv in zijn brief van 16 april 2003 heeft aangegeven dat de 2 bedoelde functies portier zijn geactualiseerd op 28 juni en 16 november 2001. De Raad overweegt dat, anders dan in de ook door [betrokkene] vermelde uitspraak van de Raad van 6 november 2001

(RSV 2002,37) naar voren kwam, maar in het voetspoor van zijn uitspraak van 3 februari 2004 (USZ 2004,105), in het onderhavige geval niet aan twijfel onderhevig is dat deze functies met inbegrip van alle daaraan verbonden eisen op het gebied van belasting en bekwaamheden op de datum in geding op de arbeidsmarkt voorkwamen, zodat niet kan worden gezegd dat de onderhavige schatting althans wat betreft dit aspect onvoldoende realiteitswaarde heeft.

De Raad overweegt voorts met betrekking tot het geschilpunt omtrent de toepassing van stap 3 van het BUS dat hij in zijn uitspraak van 9 december 2003 (USZ 2004,33) nogmaals de aanvaardbaarheid van die stap op zichzelf en met inachtneming van een reductiefactor van in die zaak 38/40 heeft neergelegd. De Raad verwees in deze uitspraak naar onder andere zijn uitspraken van 26 november 2002 (USZ 2003,19) en 31 december 2002 (USZ 2003,75), waarin hij onder- scheidenlijk geen aanleiding zag om bij een maatmanfunctie van 40 uur per week aan een met stap 3 geselecteerde fb-code, bestaande uit 3 functies met respectievelijk 4, 1 en 5 arbeidsplaatsen in een urenomvang van achtereenvolgens 38, 30 en 15 uur per week, onvoldoende realiteitswaarde toe te kennen en in wet, regelgeving of jurisprudentie geen steun vond voor het voorgedragen standpunt dat bij de bepaling van de reductiefactor binnen een fb-code zou dienen te worden uitgegaan van de functie met de geringste urenomvang. Gegeven het op zich naar het oordeel van de Raad juiste standpunt van het Uwv dat het bij het bestreden besluit in het licht van het in dit geval van toepassing zijnde Schattingsbesluit mede gaat om de vaststelling van een zo hoog mogelijke restverdiencapaciteit, ziet de Raad, mede evenbedoelde jurisprudentie in onderling verband bezien, geen aanleiding om ook bij een verhouding tussen het aantal arbeidsplaatsen en de urenomvang van de functies binnen de fb-code 9855 als aan de orde in de onderhavige gedingen, aan de door het Uwv - overeenkomstig zijn in de bijlage bij het BUS neergelegde beleid - berekende en toegepaste reductiefactor van 0,56 de conclusie te verbinden dat [betrokkene] alsdan in die functies geen reële verdiencapaciteit heeft.

Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard. Bij dit laatste tekent de Raad naar aanleiding van het verhandelde ter zitting nog aan dat het stelsel van de WAO mede kan brengen dat ook, indien de beperkingen van een betrokkene over een langere periode bezien (vrijwel) ongewijzigd blijven, de mate van arbeidsongeschiktheid op een latere beoordelingsdatum kan wijzigen op louter arbeidskundige gronden.

Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het inleidend beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2004.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) J.E.M.J. Hetharie.