Home

Centrale Raad van Beroep, 15-12-2004, AS3497, 02/6442 WW

Centrale Raad van Beroep, 15-12-2004, AS3497, 02/6442 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 december 2004
Datum publicatie
20 januari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2004:AS3497
Zaaknummer
02/6442 WW
Relevante informatie
Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022], Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 24

Inhoudsindicatie

Door middel van besluiten kenbaar gemaakt dat in onvoldoende mate is getracht passende arbeid te verkrijgen. Niet ruim genoeg beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Opleiding op kosten van gedaagde. Verontschuldigbaar.

Uitspraak

02/6442 WW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Namens appellant heeft mr. I. de Graaf, werkzaam bij het Bureau Rechtshulp te Gorinchem, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Dordrecht op 1 november 2002, onder reg.nr. 02/830 en 02/524 WW, gewezen uitspraak.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 3 november 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer, werkzaam bij het Uwv.

II. MOTIVERING

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Bij besluit van 9 januari 2001 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 30 oktober 2000 een WW-uitkering toegekend.

Bij besluiten van 14 september 2001, 10 januari 2002 en 18 januari 2002 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat een maatregel wordt opgelegd omdat hij in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Bij besluit van 26 februari 2002 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat de uitkering met ingang van 28 januari 2002 blijvend geheel wordt geweigerd op de grond dat appellant binnen één jaar vier keer bij herhaling niet of onvoldoende heeft gesolliciteerd. Bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2002 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde bovengenoemde besluiten gehandhaafd.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voorzover het betrekking heeft op de besluiten van 14 september 2001, 10 januari 2002 en 26 februari 2002, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant herhaaldelijk de op hem rustende verplichting niet is nagekomen door, na meer dan zes maanden werkloos te zijn geweest, veelvuldig doch uitsluitend op de functie van privé-chauffeur te solliciteren, zodat gedaagde maatregelen heeft kunnen opleggen. Gezien het dwingendrechtelijke karakter van de regeling was er geen mogelijkheid om rekening te houden met het feit dat appellant op kosten van gedaagde opleidingen heeft gevolgd.

In hoger beroep heeft appellant -samengevat- aangevoerd dat gezien het feit dat gedaagde voor hem een chauffeurs-opleiding bekostigde hij ervan uit ging dat hij op dergelijke functies moest solliciteren, hetgeen hij ook veelvuldig heeft gedaan. Voorts is hem niet eerder dan in bezwaar duidelijk gemaakt dat hij te eenzijdig solliciteerde, zodat hij zijn sollicitatiegedrag niet heeft kunnen aanpassen. Het had op de weg van gedaagde gelegen hem daarover te informeren.

De Raad overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.

Op grond van het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW (Besluit van het Lisv van 14 januari 1998, Stcrt. 1998, nr. 22) wordt van gedaagde verlangd dat hij tenminste vier sollicitaties in een periode van vier weken verricht. Voorts is van belang dat op grond van de Richtlijn passende arbeid bij werkloosheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 mei 1992 (hierna: de Richtlijn), gedaagde na aanvang van de werkloosheid een half jaar de tijd heeft om zich te richten op het zoeken naar arbeid overeenkomstig het vroegere beroep en niveau en in beginsel niet verplicht is werk op een lager niveau of in een ander beroep te aanvaarden. Na het eerste half jaar en naarmate de werkloosheid langer duurt dient men zich ruimer op te stellen en arbeid op een lager niveau en zo mogelijk in een ander beroep te accepteren.

De Raad stelt vast dat gedaagde zich in bezwaar nader op het standpunt heeft gesteld dat appellant gedurende de in geding zijnde periode weliswaar voldoende heeft gesolliciteerd, doch dat de uitkering blijvend dient te worden geweigerd omdat appellant zich, gezien de duur van zijn werkloosheid, niet ruim genoeg beschikbaar heeft gesteld voor de arbeidsmarkt.

De Raad is, gelet op het geheel van de voorhanden zijnde gegevens, van oordeel dat gedaagde zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.

Door slechts op vacatures voor privé-chauffeur te solliciteren heeft appellant, die meer dan zes maanden werkloos was, zich, mede gelet op de Richtlijn, te beperkt opgesteld en derhalve in onvoldoende mate getracht passende arbeid te verkrijgen. Gedaagde was derhalve in beginsel gehouden om een maatregel op te leggen.

Naar het oordeel van de Raad is er echter reden om appellant dienaangaand niet in overwegende mate verwijtbaar te achten. Van belang acht de Raad daarbij dat gedaagde tot de beslissing op bezwaar aan appellant door middel van besluiten kenbaar heeft gemaakt dat hij niet of onvoldoende zou hebben gesolliciteerd. Eerst in bezwaar heeft gedaagde, naar aanleiding van de toelichting van appellant tijdens de hoorzitting, geconcludeerd dat appellant zich te beperkt heeft opgesteld door slechts als privé-chauffeur te solliciteren. Appellant heeft zijn sollicitatiegedrag dan ook niet tijdig kunnen aanpassen.

Dit klemt te meer nu appellant tot twee keer toe op kosten van gedaagde een opleiding tot privé-chauffeur heeft mogen volgen en die tweede opleiding bovendien nog niet was afgerond toen appellant bij besluit van 10 januari 2002 over de periode van 5 november 2001 tot en met 2 december 2001 een maatregel wegens onvoldoende solliciteren kreeg opgelegd. De Raad is daarom van oordeel dat appellant verontschuldigbaar in de veronderstelling verkeerde dat hij zich bij zijn sollicitaties mocht beperken tot vacatures voor privé-chauffeur.

Naar het oordeel van de Raad heeft gedaagde bij het bestreden besluit dan ook ten onrechte de blijvend gehele weigering gehandhaafd. Dit leidt er toe dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden vernietigd.

De Raad acht in verband met het vorenoverwogene termen aanwezig om gedaagde te veroordelen in de kosten van appellant, welke zijn begroot op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;

Verklaart het inleidend beroep in zoverre gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;

Draagt gedaagde op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 82,-- aan hem vergoedt.

Aldus gegeven door mr. H. Bolt als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004.

(get.) H. Bolt.

(get.) P. Boer.