Home

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2005, AT0334, 02/6581 NABW + 02/6582 NABW

Centrale Raad van Beroep, 22-02-2005, AT0334, 02/6581 NABW + 02/6582 NABW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 februari 2005
Datum publicatie
15 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AT0334
Zaaknummer
02/6581 NABW + 02/6582 NABW

Inhoudsindicatie

Afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een psychologisch onderzoek. Toekenning categoriale bijstand in het kader van het minimabeleid ten behoeve van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.

Uitspraak

02/6581 NABW

02/6582 NABW

U I T S P R A A K

in de gedingen tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 november 2002, reg.nrs. 01/371 en 01/825 NABW.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft de Raad enige nadere stukken gezonden.

De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 18 januari 2005, waar appellant is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen.

II. MOTIVERING

De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellant heeft op 24 maart 2000, voorzover hier van belang, een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een psychologisch onderzoek, door hem begroot op een bedrag van circa f 800,--. Appellant wenste de resultaten van dat onderzoek in te brengen als contra-expertise in een door hem gevoerde procedure tegen het Werkvoorzieningsschap Nijmegen en Omstreken (hierna: WNO).

Bij besluit van 13 oktober 2000 heeft gedaagde de aanvraag onder verwijzing naar een eerder rapport van de bedrijfspsycholoog Vink afgewezen op de grond dat voor deze kosten, gelet op artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), geen bijstand kan worden verleend.

Daarnaast heeft gedaagde bij besluit van 15 december 2000 aan appellant op zijn verzoek categoriale bijstand in de vorm van een eenmalige uitkering van f 100,-- verleend, zulks in het kader van het minimabeleid ten behoeve van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten.

Het tegen het besluit van 15 december 2000 gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 januari 2001 (hierna: besluit 2) niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 23 april 2001 (hierna: besluit 1) heeft gedaagde voorts het tegen het besluit van 13 oktober 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft gedaagde zich, kort gezegd, nader op het standpunt gesteld dat de Wet op de rechtsbijstand in dit geval een voorliggende voorziening vormt en dat het niet benutten daarvan als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in de bestaanskosten moet worden aangemerkt.

Bij de aangevallen uitspraak zijn de tegen de besluiten 1 en 2 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep de juistheid van die uitspraak bestreden.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Ten aanzien van de kosten van een psychologisch onderzoek

De Raad stelt voorop dat gedaagde, blijkens het bij de rechtbank ingediende verweerschrift, het nader in bezwaar ingenomen standpunt nadien kennelijk weer heeft verlaten, zodat het in beroep aangevochten besluit 1 reeds op die grond diende te worden vernietigd. Nu de rechtbank dit niet heeft onderkend komt de aangevallen uitspraak, evenals besluit 1 van gedaagde, voor vernietiging in aanmerking.

De Raad ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

Daartoe overweegt de Raad het volgende.

In artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling I, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.

Naar het oordeel van de Raad kunnen de kosten verbonden aan het door appellant gewenste psychologisch onderzoek ter bestrijding van de eerdere bevindingen van bedrijfspsycholoog Vink en psycholoog Pulles niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw worden aangemerkt. Daartoe acht de Raad doorslaggevend dat terzake van de tussen appellant en het WNO gerezen problematiek sprake is van een met voldoende waarborgen omklede procedure, waarin appellant het standpunt van de wederpartij kan betwisten, zijn argumenten naar voren kan brengen en deze zonodig kan onderbouwen met reeds voorhanden gegevens. Van een objectieve en dwingende noodzaak om vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar en de beoordeling in beroep op eigen initiatief een deskundige in te schakelen is de Raad niet kunnen blijken. Overigens merkt de Raad in dit verband nog op dat, zoals hij al eens vaker heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2001, gepubliceerd in JABW 2001/86), de enkele wens tot positieversterking in een gerezen geschil geen toereikende grond vormt voor inschakeling van een deskundige.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor verlening van bijzondere bijstand in de onderhavige kosten geen plaats is.

Ten aanzien van de eenmalige uitkering van f 100,-

De Raad stelt voorop dat gedaagde niet ambtshalve maar op verzoek van appellant is overgegaan tot verlening van bijzondere bijstand tot een bedrag van f 100,-- op grond van de regeling categoriale bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten. Gedaagde heeft het tegen het toekenningsbesluit gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat voor appellant enig materieel procesbelang ontbreekt. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat gedaagde daartoe op goede gronden heeft besloten. Appellant heeft immers gekregen wat hij met zijn aanvraag beoogde en hetgeen hij overigens terzake van de in het toekenningsbesluit gekozen bewoordingen heeft aangevoerd, kan - in ieder geval niet in het kader van deze bijstandsprocedure - als rechtens relevant worden aangemerkt. Ook overigens ziet de Raad niet dat appellant enig (proces)belang heeft bij een rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid van het betreffende besluit.

De aangevallen uitspraak komt in zoverre dan ook voor bevestiging in aanmerking.

Gedaagde heeft de Raad nog verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde. De Raad ziet daartoe geen aanleiding nu hem niet is gebleken van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht door appellant.

De Raad acht ten slotte termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 30,06 wegens in beroep en hoger beroep gemaakte reiskosten. Voor vergoeding van meer dan deze kosten biedt het op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht geen grondslag.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover deze ziet op besluit 1;

Verklaart het beroep in zoverre gegrond;

Vernietigt besluit 1 en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 30,06, te betalen door de gemeente Nijmegen;

Bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.

Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005.

(get). Th.C. van Sloten.

(get). S.W.H. Peeters.

HE/325