Centrale Raad van Beroep, 12-07-2005, AT9491, 03/6147 WAO
Centrale Raad van Beroep, 12-07-2005, AT9491, 03/6147 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 12 juli 2005
- Datum publicatie
- 18 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2005:AT9491
- Zaaknummer
- 03/6147 WAO
Inhoudsindicatie
Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering van 80 tot 100%. Geen procesbelang meer.
Uitspraak
03/6147 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
Aan het geding heeft voorts deelgenomen:
STI Engineering gevestigd te Hoorn B.V., hierna: de werkgever.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft ing. A.M.L. van Rooij, directeur van het Ecologisch Kennis Centrum BV te St. Oedenrode, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 oktober 2003, nummer WAO 02/214, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door ing. Van Rooij voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. C. Vork-Ebing, werkzaam bij het Uwv. De werkgever heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde, onder intrekking van een eerder besluit van 16 januari 2002, aan appellant medegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% op arbeidskundige gronden alsnog ongewijzigd wordt voortgezet, zodat besloten is het primaire besluit van 11 april 2000 te handhaven.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard.
In de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid en gedaagde als verweerder, heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"Blijkens de brief van 21 juli 2003 neemt eiser het standpunt in dat de conclusie neergelegd in het besluit van 11 juni 2003, inhoudende dat hij ook op en na 28 februari 2002 80 tot 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht, juist is. Eiser meent echter dat de aan dit besluit ten grondslag liggende overwegingen onjuist zijn, nu -zo begrijpt de rechtbank- eiser verdergaande medische beperkingen heeft dan door verweerder is aangenomen. Desgevraagd heeft eisers gemachtigde ter zitting aangegeven nog belang te hebben bij beoordeling van het bestreden besluit, gelet op mogelijke toekomstige beoordelingen van de mate van arbeidsongeschiktheid en vanwege een geschil met de werkgever over (mogelijke) aansprakelijkheid voor de gevolgen van een beroepsziekte.
De rechtbank stelt vast dat met het bestreden besluit met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke maatstaf is aanvaard dat eiser in de door hem gestelde mate arbeidsongeschikt is en op die grond volledig tegemoet is gekomen aan de wens van eiser tot voortzetting van de door hem genoten arbeidsongeschiktheidsuitkering. Eiser kan met zijn beroep niet méér bewerkstelligen dat wat hij met het instellen van dat beroep heeft beoogd. De uitsluitend op de achterliggende medische onderbouwing gerichte beroepsgrond kan in dit geding niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt.
Ten aanzien van toekomstige beoordelingen geldt dat deze hier niet in geding zijn en evenmin een dergelijk belang kunnen opleveren, hetgeen ook geldt voor het geschil met de werkgever.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 11 juni 2003, en ook het tegen dit besluit gerichte beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard."
De Raad deelt de conclusies van de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
Ook in hoger beroep heeft appellants gemachtigde, tegen de achtergrond van het gegeven dat hij het in de onderhavige procedure maximaal haalbare resultaat -zijnde een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering- reeds heeft bereikt, geen rechtstreeks op de WAO terug te voeren procesbelang kunnen aangeven. Daarbij merkt de Raad op dat er ook aan mogelijke andere -met zijn arbeidsongeschiktheid verband houdende- procedures van appellant geen relevant procesbelang valt te ontlenen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.