Home

Centrale Raad van Beroep, 17-08-2005, AU1814, 04/261 WW

Centrale Raad van Beroep, 17-08-2005, AU1814, 04/261 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 augustus 2005
Datum publicatie
31 augustus 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2005:AU1814
Zaaknummer
04/261 WW
Relevante informatie
Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022], Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 24

Inhoudsindicatie

Korting op WW-uitkering met 20% gedurende 16 weken vanwege onvoldoende sollicitatieactiviteiten.

Uitspraak

04/261 WW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Namens appellant heeft mr. W.F.C. van Megen hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Almelo onder kenmerk 03/293 WW op 2 december 2003 tussen partijen gewezen uitspraak (de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen.

Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is behandeld ter zitting van 6 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Megen voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door L.A.P. ter Laak, medewerker bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. MOTIVERING

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Appellant, geboren in 1972, was van 1 juli 1999 tot 1 juli 2002 werkzaam als professioneel voetballer voor [naam voetbalclub]. Per 1 juli 2002 is appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering.

Bij besluit van 6 november 2002 heeft gedaagde de WW-uitkering gekort met 20% gedurende 16 weken onder de overweging dat appellant in de periode van 30 september 2002 tot 28 oktober 2002 onvoldoende sollicitatieactiviteiten had verricht.

Bij het thans bestreden besluit van 17 maart 2003 heeft gedaagde de daartegen gerichte bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen

dat gedaagde ten onrechte had gesteld dat appellant (ook) werk had dienen te zoeken

in een andere branche dan die van het professionele voetbal. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand gelaten omdat appellant naar het oordeel van de rechtbank in de betreffende periode onvoldoende concrete sollicitaties had verricht. Volgens de rechtbank rustte er op gedaagde geen verplichting om appellant, voorafgaand aan het opleggen van de maatregel, te waarschuwen dat appellant niet op een juiste wijze invulling gaf aan zijn sollicitatieplicht.

In hoger beroep heeft appellant gewezen op de afwijkende wijze van solliciteren binnen het betaalde voetbal, aangezien dit niet rechtstreeks maar altijd via tussenpersonen gaat. Een zaakwaarnemer ‘zet een speler in de markt,’ hetgeen bij alle voetbalclubs tegelijk gebeurt omdat de zaakwaarnemers de gehele markt bestrijken. Daarnaast had volgens appellant de Vereniging van Contractspelers een lijst beschikbaar waarop alle spelers stonden die beschikbaar waren. Volgens appellant waren alle professionele clubs op de hoogte van die lijst. Buiten die mogelijkheden is er in feite niets meer dat redelijkerwijs van een werkloze beroepsvoetballer kan worden verlangd. Appellant stelt voorts dat het hem duidelijk had moeten worden gemaakt dat gedaagde niet instemde met het op deze wijze zoeken naar werk binnen het betaalde voetbal.

Gedaagde heeft betoogd zich aan te sluiten bij het oordeel van de rechtbank dat ook in

het licht van de specifieke kenmerken van de voetbalmarkt waarin appellant actief is, in redelijkheid van appellant kon en mocht worden gevergd om informatie te verschaffen omtrent de sollicitatieactiviteiten in concreto. Hij wijst erop dat door de opstelling van appellant elke controle op de sollicitatieactiviteiten onmogelijk is.

De Raad overweegt als volgt.

Zoals ook besloten ligt in ’s Raads uitspraak van 2 juli 2003, reg.nr. 01/293 WW, LJN A08583, kan noch uit de tekst noch uit de strekking van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW worden afgeleid dat aan de daar genoemde verplichting slechts kan worden voldaan indien die inspanningen om passend werk te vinden persoonlijk worden verricht en niet mede door het inschakelen van derden. Onder omstandigheden zou het zelfs geboden kunnen zijn om de sollicitatieactiviteiten door tussenkomst van een derde te laten plaatsvinden. Tussen partijen is niet in geschil dat in casu een dergelijke sollicitatiewijze aan de orde is, hetgeen betekent dat in een branche als de onderhavige slechts door tussenkomst van een zaakwaarnemer of ‘makelaar’

naar een betrekking bij een voetbalclub kan worden gezocht, en dat een rechtstreekse benadering van een potentiële werkgever door een (werkloze) profvoetballer mogelijk slechts in het nadeel van die voetballer zal werken.

Het vorenoverwogene met betrekking tot de wijze van solliciteren laat echter onverlet dat zal moeten worden voldaan aan de eis dat deze sollicitatieactiviteiten controleerbaar en verifieerbaar moeten zijn.

Te dien aanzien stelt de Raad vast dat appellant op het werkbriefje van 30 september 2002 bij de vraag wat de reden is dat hij niet heeft gesolliciteerd heeft vermeld: ‘reden bekend, kan zelf niet solliciteren. Zaakwaarnemer zoekt clubs.’ In het bezwaarschrift

van 5 december 2002 heeft appellant de sollicitatiepogingen niet dan in grote lijnen aangegeven en is geen nadere concretisering gegeven van bijvoorbeeld de benaderde clubs of de data waarop dat geschiedde. Op de expliciete vraag van gedaagde om een lijst van sollicitatieactiviteiten, waaronder ook van de contacten tussen appellant en zijn zaakwaarnemer, over te leggen is door de gemachtigde van appellant bij schrijven van

26 februari 2003 aangegeven dat in de betreffende periode ‘meer nadrukkelijk [is] gesproken met Heracles Almelo en Sparta Rotterdam.’ Hoewel appellant nadien nog in de gelegenheid is geweest om de inhoud van deze gesprekken nader te substantiëren dan wel om aan te geven welke overige concrete activiteiten zijn verricht, heeft appellant verkozen dat niet te doen.

De Raad is van oordeel dat het vanuit het oogpunt van de WW een redelijke eis is dat

met enige detaillering wordt bijgehouden op welke data gesprekken zijn gevoerd, met wie die gesprekken hebben plaatsgevonden en wat daarbij aan de orde is geweest. Juist nu appellant zich bedient van een zaakwaarnemer, en deze zaakwaarnemer zich ook kennelijk bewust is van de cruciale rol die hij vervult bij het verwerven van een (nieuw) contract bij een voetbalclub en bij het behouden van een ongekorte WW-uitkering in verband met het voldoen aan de sollicitatieplicht op grond van de WW, lag het in de rede dat deze zaakwaarnemer de op het werkbriefje gevraagde gegevens zou leveren dan toch in ieder geval na gedaagdes expliciete vraag daarnaar. Dat die gegevens desalniettemin niet zijn geleverd dient dan ook voor rekening van appellant te blijven.

De Raad komt dan ook tot het oordeel dat de uiteindelijk ter beschikking gestelde gegevens met betrekking tot de sollicitaties zo algemeen zijn, dat in casu geen sprake

is van voldoende concrete en verifieerbare sollicitatieactiviteiten. Dat betekent dat appellant niet voldaan heeft aan de uit artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW voortvloeiende verplichting en dat gedaagde gehouden was de maatregel van een korting van de WW-uitkering van 20% gedurende 16 weken op te leggen.

De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, een aanleiding om te concluderen dat gedaagde had dienen te volstaan met een waarschuwing vanwege het feit dat gedaagde eerder geen consequenties had verbonden aan het feit dat appellant drie maal op identieke wijze op de werkbriefjes had aangegeven dat hij door tussenkomst van een zaakwaarnemer solliciteerde. Appellant was immers op de hoogte van zijn sollicitatieverplichtingen, op de betreffende werkbriefjes stond vermeld dat hij minstens een sollicitatie per week diende te verrichten en appellant is in de gelegenheid gesteld zijn activiteiten nader te concretiseren.

De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.

Beslist dient derhalve te worden als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Aldus gewezen door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. C.P.J. Goorden en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005.

(get.) M.A. Hoogeveen.

(get.) L. Karssenberg.

JvS

1708