Home

Centrale Raad van Beroep, 03-02-2006, AV2007, 03/1245 WAO

Centrale Raad van Beroep, 03-02-2006, AV2007, 03/1245 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 februari 2006
Datum publicatie
20 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AV2007
Zaaknummer
03/1245 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 18

Inhoudsindicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Is betrokken werknemer na herseninfarct geschikt voor de maatgevende arbeid van NS-machinist? NS-veiligheidvoorschriften.

Uitspraak

03/1245 WAO

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.

Bij besluit van 29 november 2001 (hierna: bestreden besluit) heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen zijn besluit van 28 augustus 2001, waarbij hij heeft geweigerd aan NS-medewerker [naam NS-medewerker] te [woonplaats] per 10 juli 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen onder overweging dat de mate van [naam NS-medewerker]’ arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.

Bij uitspraak van 4 februari 2003, kenmerk AWB 02/80 WAO, heeft de rechtbank Maastricht het beroep van appellante tegen het besluit van 29 november 2001 ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante op bij aanvullend beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.

Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 11 november 2005. Geen van beide partijen is verschenen.

II. MOTIVERING

[naam NS-medewerker] heeft op 11 juli 2000 zijn werkzaamheden als voltijdse treinmachinist bij appellante gestaakt ten gevolge van een (licht) herseninfarct.

De hem toen behandelend neuroloog J.J.M.G Pasmans heeft op 22 september 2000 verklaard geen bezwaar te hebben tegen hervatting door [naam NS-medewerker] van zijn werkzaamheden als treinmachinist.

De arts H.M. Meijer, als hoofd Geneeskunde verbonden aan het Aeromedical Institute te Soesterberg, heeft op 18 mei 2001 evenwel verklaard dat [naam NS-medewerker] weliswaar een (door somatosensorische tintelingen en uitvalsverschijnselen gekenmerkte) weinig ernstige ischaemische beroerte (geen TIA) heeft doorgemaakt, maar ingevolge de op 1 juli 1996 in werking getreden P-Norm 001c (hierna: P-Norm) van de afdeling Spoorwegveiligheid van Railned B.V. te Utrecht (hierna: Railned) tengevolge van die beroerte niet meer geschikt is voor de functie van (trein-)machinist.

De verzekeringsarts S. Wijenbergh, bij wie [naam NS-medewerker] op 7 mei 2001 op het spreekuur is geweest, is vervolgens op 7 juni 2001 gekomen tot de conclusie dat [naam NS-medewerker] restloos is genezen, weliswaar vanwege de eisen van Railned zijn werkzaamheden als treinmachinist niet mag hervatten doch vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt bezien geen beperkingen heeft, geschikt is voor zijn maatgevende arbeid en zijn bestaande mogelijkheden duurzaam kan benutten, zodat geen belastbaarheidsprofiel behoeft te worden opgesteld.

De arbeidsdeskundige H. Souren is op 18 juli 2001 evenals de verzekeringsarts Wijenbergh gekomen tot de conclusie dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.

Bij het primaire besluit van 28 augustus 2001 heeft gedaagde geweigerd aan [naam NS-medewerker] per 10 juli 2001 een WAO-uitkering toe te kennen onder overweging dat de mate van [naam NS-medewerker]’ arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.

Bij het bestreden besluit is - in overeenstemming met het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker, die zich op 22 november 2001 geheel heeft geschaard achter de verzekeringsarts Wijenbergh - [naam NS-medewerker]’ bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat, daar er geen sprake is van medische beperkingen ten aanzien van het vervullen van de maatmanfunctie (van treinmachinist), gedaagde terecht een WAO-uitkering heeft geweigerd. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat de omstandigheid dat [naam NS-medewerker] - op grond van het door hem doorgemaakte herseninfarct en gelet op de specifiek bij zijn maatmanfunctie behorende, door appellante gehanteerde veiligheidsnormen - door appellante voor (arbeids-)ongeschikt voor de functie van treinmachinist wordt gehouden, zulks niet anders maakt.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat [naam NS-medewerker] arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, immers, als rechtstreeks gevolg van objectief vast te stellen ziekte of gebrek is [naam NS-medewerker] ongeschikt zijn maatmanfunctie van treinmachinist te vervullen. Die ongeschiktheid volgt allereerst uit artikel 71 van het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen, waarbij - aldus appellante - ten aanzien van personen die de functie van machinist uitvoeren bijzondere eisen omtrent medische en psychologische geschiktheid zijn gesteld, welke eisen door Railned nader zijn gespecificeerd in de P-Norm, tot naleving waarvan appellante ingevolge evenvermeld artikel is verplicht. In artikel 2.4 van de P-Norm is bepaald dat een (zelfs eenmalig) herseninfarct leidt tot ongeschiktheid voor de functie van machinist. In dit verband heeft appellante gewezen op de op 29 januari 2002 in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerde, onder overneming van het advies van de Gezondheidsraad tot stand gekomen ”Wijziging regeling eisen geschiktheid 2000” met betrekking tot de (on-)geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voor mensen met tumoren of doorbloedingsstoornissen van de hersenen. Daarbij heeft appellante nog aangetekend dat uit dat advies van de Gezondheidsraad blijkt dat bij een TIA de kans op herhaling hoog is (gemiddeld 5-8% per jaar), dat die kans nòg hoger is bij patiënten die niet onder medicamenteuze behandeling staan en dat bij een herseninfarct zoals door [naam NS-medewerker] doorgemaakt sprake is van een ernstiger doorbloedingsstoornis dan bij een TIA, zodat het voor de hand ligt en ook door deskundigen wordt bevestigd om in verband met het risico voor derden dat het beroepsmatig besturen van een rijtuig met zich brengt, de rijgeschiktheid voor meer dan tenminste vijf jaren uit te sluiten bij iemand die een herseninfarct heeft doorgemaakt.

Ter verdere ondersteuning van haar standpunt heeft appellante ingebracht een verklaring van prof. dr. L.J. Kappelle, als neuroloog verbonden aan het UMC Utrecht, van 11 april 2003, en een verklaring van mr. F.M. Westerbos, zelfstandig verzekeringsarts en medisch-juridisch adviseur te Bloemendaal, van 28 april 2003, waarin is aangegeven dat en waarom een treinmachinist die een TIA of herseninfarct heeft doorgemaakt met het oog op de veiligheid van anderen (met name de treinreizigers) en ook zichzelf in ieder geval tenminste vijf jaren medisch ongeschikt is tot het besturen van een trein.

In zijn verweerschrift heeft gedaagde gewezen op het daarbij overgelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts

R.A. Admiraal van 22 september 2003. Deze is daarin gekomen tot de conclusie dat [naam NS-medewerker] medio 2000 weliswaar een licht herseninfarct heeft doorgemaakt, maar binnen een half jaar daarna geen klachten en geen beperkingen meer had en dus toen restloos was hersteld. Bij de vermelding vanwege gedaagde dat de kans op cardiovasculaire complicaties groter is na een eerder herseninfarct heeft deze bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat het daarbij gaat om statistieken die niets zeggen over het individuele geval van [naam NS-medewerker].

De Raad overweegt als volgt.

In artikel 18 van de WAO is (voorzover hier van belang) bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is met arbeid te verdienen wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen.

Naar vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus te worden uitgelegd dat slechts sprake is van arbeidsonge- schiktheid, indien een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of niet mag verrichten.

Gedaagde - daarin gesteund door zijn (bezwaar-)verzekeringsartsen Wijenbergh, Jonker en Admiraal - heeft zich op het (later onverminderd gehandhaafde) standpunt gesteld dat [naam NS-medewerker] de wettelijke wachttijd van 52 weken niet heeft voltooid, omdat hij vóór het einde daarvan weer in staat was de aan zijn eigen functie van treinmachinist verbonden werkzaamheden volledig te verrichten en er dus geen sprake kan zijn van ziekte of gebreken in de zin van de WAO, zodat een theoretische schatting van de mate van [naam NS-medewerker]’ arbeidsongeschiktheid achterwege kon worden gelaten.

Appellante - daarin gesteund door de arts Meijer van het Aeromedical Institute en daarin later bevestigd door de Gezondheidsraad, de neuroloog Kappelle en de zelfstandig verzekeringsarts Westerbos - is evenwel de mening toegedaan dat [naam NS-medewerker] na een eenmaal doorgemaakt herseninfarct in het geheel niet meer zijn eigen functie van treinmachinist mag vervullen. Immers, daaraan staan in de weg de door Railned op grond van op onder meer de Spoorwegwet gegeven voorschriften die de veiligheid van onder meer de treinreizigers alsook het bij het vervoer per trein betrokken NS-personeel ten doel hebben en inhouden dat iemand die een herseninfarct heeft gehad niet langer geschikt is de functie van treinmachinist te vervullen vanwege de kans op herhaling van een herseninfarct in de toekomst die statistisch aanmerkelijk groter is dan de kans om voor de eerste keer een herseninfarct te krijgen.

Bij de in aanmerking komende arbeid gaat het in dit geval om het eigen werk van [naam NS-medewerker] als treinmachinist, zijn zogeheten maatmanarbeid. Evenzeer naar vaste rechtspraak van de Raad moet bij het hanteren van het begrip maatmanarbeid acht worden geslagen op alle specifieke, zich bij de werkgever voordoende omstandigheden. Daartoe behoren, wat de functie van treinmachinist betreft, ook de veiligheidsvoorschriften die bepalen dat een treinmachinist geen herseninfarct mag hebben doorgemaakt. De Raad is dan ook van oordeel dat [naam NS-medewerker] per 10 juli 2001 zijn maatmanfunctie op medisch objectiveerbare gronden niet mocht vervullen en dat gedaagde zich ten onrechte heeft gesteld op het standpunt dat [naam NS-medewerker] per 10 juli 2001 geschikt was voor zijn eigen werk als treinmachinist. Het hoger beroep slaagt dan ook.

Tot slot acht de Raad termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand. Van andere relevante proceskosten is de Raad niet kunnen blijken.

Beslist wordt dan ook als volgt.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak.

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, aan appellante te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

Bepaalt voorts dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 552,20 dient te vergoeden.

Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van mr. N.E. Nijdam als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2006.

(get.) J. Janssen.

(get.) N.E. Nijdam.