Centrale Raad van Beroep, 28-03-2006, AV8374, 04/5465 NABW
Centrale Raad van Beroep, 28-03-2006, AV8374, 04/5465 NABW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 maart 2006
- Datum publicatie
- 4 april 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2006:AV8374
- Zaaknummer
- 04/5465 NABW
Inhoudsindicatie
Executoriaal beslag op gedeelte van salaris. Aanvragen bijzondere bijstand: kosten van een paspoort, van medicijnen en van een consult bij de huisarts, eigen bijdrage in de kosten van de rechtsbijstand. Omvang geding in bezwaar.
Uitspraak
04/5465 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 augustus 2004, reg.nr. 04/108 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft desgevraagd, onder bijvoeging van stukken, een toelichting gegeven op zijn door de gemachtigde van appellant aan de Raad gezonden nadere besluit van 23 september 2004.
Het geding is, gevoegd met het geding met het reg.nr. 04/5464 NABW, behandeld ter zitting van 21 februari 2006, waar voor appellant mr. Van Asperen is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In beide zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant is sinds 1 december 1998 werkzaam bij de Stichting Nomas te Leeuwarden. Blijkens de zich onder de stukken bevindende salarisspecificaties ontvangt hij van zijn werkgeefster een telefoonvergoeding die ten tijde van belang € 22,69 per maand bedroeg. Voorts is er in verband met schulden onder zijn werkgeefster executoriaal beslag gelegd op een gedeelte van zijn salaris.
Op 27 juli 2003 heeft appellant aanvragen ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van in totaal € 166,--, voor de kosten van een paspoort alsmede voor de kosten van een consult van zijn echtgenote bij de huisarts en van medicijnen.
Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft gedaagde de aanvragen van appellant afgewezen. Bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand is afgewezen op de grond dat appellant gezien de vastgestelde draagkracht van € 1.254,86 die bijdrage uit zijn inkomen kan voldoen. Bijzondere bijstand voor de kosten van een paspoort is afgewezen op de grond dat deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die uit het inkomen moeten worden voldaan. Bijzondere bijstand voor de kosten van het consult bij de huisarts en van medicijnen van de echtgenote van appellant is op grond van artikel 14, eerste lid, van de Abw afgewezen.
Appellant heeft tegen het besluit van 5 augustus 2003 bezwaar gemaakt voorzover zijn draagkracht daarbij op een bedrag van € 1.254,86 is vastgesteld.
Bij op bezwaar genomen besluit van 16 december 2003 heeft gedaagde de draagkracht van appellant nader bepaald op € 268,38 en voorts gehandhaafd zijn weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand, voor de kosten van een paspoort en voor de kosten van consult bij de huisarts en van medicijnen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 januari 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Kosten van een paspoort, van medicijnen en van een consult bij de huisarts
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het primaire besluit plaats.
De Raad stelt ambtshalve vast dat appellant in zijn bezwaarschrift uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde draagkracht en daarmee tegen de weigering van bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Door niettemin de weigering van bijzondere bijstand voor de kosten van een paspoort en voor de kosten van een consult bij de huisarts en van medicijnen bij zijn oordeelsvorming te betrekken, is gedaagde getreden buiten de grenzen van het hem voorgelegde geschil. Het besluit van 16 december 2003 kan niet in stand blijven wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb voorzover daarbij een beslissing is genomen ter zake van de kosten van een paspoort, de consulten van een huisarts en medicijnen.
De eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand
Gedaagde heeft bij het besluit van 16 december 2003 gehandhaafd de afwijzing van de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand op de grond dat de voor de periode van 1 juni 2003 tot 1 juni 2004 op € 268,38 vastgestelde draagkracht aan bijstandsverlening in de weg staat. Bij bedoelde vaststelling is gedaagde uitgegaan van het salaris van appellant over de maand juli 2003 bij de Stichting Nomas, inclusief de telefoonvergoeding en zonder rekening te houden met het op het inkomen gelegde executoriale beslag. Naar het oordeel van gedaagde was het, omdat de telefoonvergoeding elke maand gelijk is, niet aannemelijk dat deze strekte tot bestrijding van daadwerkelijk gemaakte kosten maar zou het gaan om een vergoeding van de abonnementskosten die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Met het gelegde beslag dient volgens gedaagde geen rekening te worden gehouden omdat, indien dat wel zou gebeuren, indirect bijstand zou worden verleend in schulden waaraan artikel 15 van de Abw in de weg staat.
De Raad stelt vast dat gedaagde in het in rubriek I van deze uitspraak vermelde besluit van 23 september 2004 het nadere standpunt heeft ingenomen dat de telefoonvergoeding een onkostenvergoeding betreft die niet tot het inkomen van appellant dient te worden gerekend. Voorzover gedaagde bij de onderhavige draagkrachtberekening de telefoonvergoeding wel tot het inkomen van appellant heeft gerekend, is dat derhalve niet juist.
Met betrekking tot het in beschouwing nemen van het inkomen voorzover daarop executoriaal beslag is gelegd overweegt de Raad het volgende.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Abw nemen burgemeester en wethouders in het kader van de toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw voor de vaststelling van de draagkracht geheel of gedeeltelijk in beschouwing het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3. Artikel 42 van de Abw bepaalt, voorzover van belang, dat tot de middelen worden gerekend alle inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Anders dan de rechtbank en gedaagde is de Raad van oordeel dat niet kan worden gezegd dat appellant beschikt of redelijkerwijs kan beschikken over zijn inkomen voorzover daarop executoriaal beslag is gelegd. Appellant kan dat inkomensdeel immers niet feitelijk besteden, is ter zake niet beschikkingsbevoegd noch kan hij zijn werkgeefster aanspreken om, in weerwil van het gelegde beslag, bedoeld inkomensdeel aan hem uit te betalen. Het bepaalde in artikel 15 van de Abw doet naar het oordeel van de Raad aan het vorenoverwogene niet af.
Gelet op het vorenstaande heeft gedaagde de afwijzing van de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand op onjuiste gronden gehandhaafd, zodat het besluit van 16 december 2003 in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven.
Slotoverwegingen
De Raad zal - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep tegen het besluit van 16 december 2003 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en bepalen dat gedaagde inzake de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door gedaagde noodzakelijk is. Gedaagde zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
De Raad ziet aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 16 december 2003;
Bepaalt dat gedaagde inzake de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Groningen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Groningen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. R.H.M. Roelofs als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Pijper.