Centrale Raad van Beroep, 24-05-2006, AX6472, 05-3055 OSV
Centrale Raad van Beroep, 24-05-2006, AX6472, 05-3055 OSV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 mei 2006
- Datum publicatie
- 2 juni 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2006:AX6472
- Zaaknummer
- 05-3055 OSV
Inhoudsindicatie
Is bedrijf terecht met ingang van 1 januari 2005 ingedeeld bij de sector 10 Metaalindustrie?
Uitspraak
05/3055 OSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: verweerder),
Datum uitspraak: 24 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 2 september 2004 heeft verweerder appellante met ingang van 1 januari 2005 ingedeeld bij de sector 10 Metaalindustrie. Tot die datum was appellante ingedeeld bij de sector 12 Metaal- en technische bedrijfstakken. Bij besluit van 14 april 2005 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen voormeld besluit van 2 september 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft bij brief van 11 mei 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 16 februari 2006, waar namens appellante is verschenen haar directeur, [naam directeur], en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R.J.L. van Wijk, werkzaam bij de Belastingdienst.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge de artikelen 97l en 97m van de Werkloosheidswet (voorheen gebaseerd op de artikelen 52 en 53 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997) is verweerder verantwoordelijk voor het indelen dan wel herindelen van werkgevers bij sectoren.
Verweerder heeft in het kader van de herindeling van appellante met ingang van 1 januari 2005 onder meer getoetst aan het zogeheten 1200 arbeidsuren criterium.
Op grond van dit criterium vindt indeling in sector 10 Metaalindustrie plaats indien de werkzaamheden, waarvoor de werkgever het grootste bedrag aan loon betaalt, behoren tot de in de bijlage bij de Regeling indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren (Stcrt. 1997/41) onder 10 vermelde werkzaamheden, mits in de betrokken onderneming, rekening houdend met het in de bedrijfstak geldende normale aantal arbeidsuren, in de regel gedurende ten minste 1200 uren per week door bij die onderneming in dienst zijnde werknemers werkzaamheden worden verricht. Verweerder heeft geconcludeerd dat bij appellante genoemd urenaantal in elk geval vanaf 2001 wordt overschreden en dat geen substantiële activiteiten zijn te duiden die niet onder het 1200 arbeidsuren criterium vallen. Daarbij is verweerder uitgegaan van de beschikbare gegevens over de jaren 2001 tot en met 2004.
Appellante heeft in beroep betoogd dat een deel van de werkzaamheden kan worden beschouwd als het bedrijfsvaardig opleveren van elektrotechnische zwak- en sterkstroominstallaties, welke werkzaamheden behoren tot die van sector
12 Metaal- en technische bedrijfstakken, te weten de onder punt 11 van de tot die sector behorende opsomming van werkzaamheden. Verweerder heeft tegengeworpen dat appellante de betreffende producten wel vervaardigt maar niet plaatst of ter plaatse installeert.
Van bedrijfsvaardig opleveren van de elektrotechnische installaties is daarom in de ogen van verweerder geen sprake. De Raad acht deze benadering niet onjuist. Verweerder heeft deze werkzaamheden dan ook terecht meegeteld bij de beoordeling of in de betreffende jaren wordt voldaan aan het 1200 arbeidsuren criterium.
Voorzover appellante activiteiten ontplooit welke vallen onder het installatiebedrijf, heeft verweerder aangegeven dat niet is gebleken dat dit een substantieel deel van de werkzaamheden van appellante betreft. Daarbij heeft verweerder appellante tot tweemaal toe gevraagd aan te tonen dat sprake is van een substantieel deel van de werkzaamheden. Voorts heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om de betreffende activiteiten af te zonderen. Daarvan heeft appellante om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt. De Raad is met verweerder van oordeel dat appellante niet als een installatiebedrijf dient te worden aangemerkt, hetgeen appellante ter zitting ook heeft erkend. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat in het onderhavige geval indelingstechnisch sprake is van een grensgeval, waarbij middels gebruikmaking van de interpretatieruimte in de omschrijving van de activiteiten kan worden bewerkstelligd dat een significant deel van de activiteiten van appellante niet onder het 1200 arbeidsuren criterium valt. De gedetailleerdheid van de toepasselijke indelingsregeling, onder meer tot uiting komend in het onderscheid tussen de sector 10 Metaalindustrie en de sector
12 Metaal- en technische bedrijfstakken, verzet zich tegen de door appellante bepleite welwillende interpretatie door verweerder. Daarbij wijst de Raad er op dat appellante, hoe begrijpelijk ook vanuit het van haar zijde benadrukte belang van handhaving van de indeling in sector 12 en mede gelet op de door haar geschetste toekomstige ontwikkelingen, niet kan verwachten dat verweerder in appellantes benadering van de indelingscriteria meegaat opdat het 1200 urencriterium in bepaalde tijdvakken niet wordt gehaald.
Voorts heeft appellante gewezen op ongewenste gevolgen van herindeling in de sfeer van de pensioenvoorziening voor haar werknemers. De Raad overweegt in dit verband dat volgens zijn vaste jurisprudentie bij (her)indeling van ondernemingen eventuele consequenties in de sfeer van aanpalende regelingen (CAO, VUT, pensioen) buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van appellante niet, zodat dit ongegrond dient te worden verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, uitgesproken in het openbaar 24 mei 2006.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.