Centrale Raad van Beroep, 09-06-2006, AX8886, 04-3298 WAZ
Centrale Raad van Beroep, 09-06-2006, AX8886, 04-3298 WAZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 juni 2006
- Datum publicatie
- 19 juni 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2006:AX8886
- Zaaknummer
- 04-3298 WAZ
Inhoudsindicatie
Weigering tot ophoging uitkeringen. Geen sprake van een althans voorlopige blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
Uitspraak
04/3298 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 juni 2004, 03/610
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, rechtsopvolger van Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 9 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M.M. Dingemans, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2006. Voor appellant zijn verschenen zijn echtgenote, [echtgenote], en mr. Dingemans. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 20 juni 2003 heeft Uwv het bezwaar tegen het besluit van
14 augustus 2000, nadat een eerder besluit op bezwaar door de rechtbank was vernietigd, opnieuw ongegrond verklaard, evenals het bezwaar van appellant tegen het besluit van
15 juni 2001. Uwv handhaaft de in die besluiten besloten liggende afwijzingen van appellants verzoeken om ophoging van de aan hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op grond van de artikelen 13 van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), omdat er geen sprake is van een althans voorlopige blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
20 juni 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij stelt sinds december 1994 ernstig gehandicapt te zijn en daardoor grotendeels, zowel voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen als voor de overige aspecten van het leven, afhankelijk te zijn van derden. Hij betwist de juistheid van de informatie die de huisarts aan Uwv heeft verstrekt, acht het een tekortkoming dat Uwv nimmer bij de behandelend specialisten informatie heeft ingewonnen en verzoekt om een onafhankelijk onderzoek door een revalidatiearts.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In de artikelen 13 van de AAW (zoals deze luidde tot 1 januari 1998) en 10 van de WAZ (zoals deze luidde per 1 januari 1998) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een uitkering ingevolge die wetten, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, verhoogd wordt tot ten hoogste zijn grondslag, indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
Ter zake van de uitleg van de in deze bepalingen voorkomende begrippen geregelde verzorging en oppassing en de daaraan gekoppelde mate van verhoging van de uitkering is door het uitvoeringorgaan beleid vastgesteld waarover de Raad meer dan eens heeft geoordeeld dat het de rechterlijke toetsing kan doorstaan (zie onder meer RSV 1995/154 en RSV 1999/239). Dat beleid is gebaseerd op indeling in twee categorieën, te weten verhoging tot 85 of 100% van de grondslag.
Onder geregelde oppassing moet ingevolge dat beleid worden verstaan een door de dag heen bestaande noodzaak van geregelde aanwijzingen van derden om daarna, als deze handreiking is gegeven, het weer enige tijd zonder aanwijzingen te kunnen stellen (beperkte uitleg) of van min of meer doorlopend toezicht om te voorkomen dat de betrokkene zichzelf of anderen schade toebrengt (ruime uitleg).
Het is de Raad uit de vele tot het dossier behorende medische gegevens gebleken dat appellant in de periode in geding (31 december 1994 tot 20 juni 2003) ten gevolge van rugklachten beperkingen had en in verband daarmee (soms) behoefte had aan hulp bij enkele essentiële algemene dagelijkse levensverrichtingen. Uit die gegevens valt echter niet af te leiden dat appellant geregeld aanwijzingen of permanent toezicht, als hiervoor omschreven, nodig had. Evenmin heeft appellant hiervan in bezwaar of in (hoger) beroep melding gemaakt. Gelet hierop acht de Raad het onderzoek van Uwv, bestaande uit het inwinnen van gegevens bij de huisarts, voor de vaststelling of er sprake is van een noodzaak van geregelde oppassing voldoende zorgvuldig en ziet de Raad geen aanleiding voor een nader onderzoek door een door de Raad te benoemen revalidatiearts. De Raad komt tot de conclusie dat appellant in de periode in geding niet aangewezen was op geregelde oppassing.
Aangezien om in aanmerking te komen voor verhoging van de uitkering op grond van voormelde artikelen 13 van de AAW en 10 van de WAZ sprake dient te zijn van zowel geregelde verzorging als geregelde oppassing, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant voor de periode in geding niet in aanmerking komt voor verhoging van de aan hem toegekende AAW- respectievelijk WAZ-uitkering. Aan de beoordeling of appellant is aangewezen op geregelde verzorging en zo ja in welke mate, komt de Raad in het onderhavige geval dan ook niet meer toe, zodat er - ook in dat kader - geen aanleiding is voor een nader onderzoek door een revalidatiearts.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet, gelet hierop, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.I. 't Hooft als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.
BKH 090606