Centrale Raad van Beroep, 09-08-2006, AY6091, 05-6609 ZW
Centrale Raad van Beroep, 09-08-2006, AY6091, 05-6609 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2006
- Datum publicatie
- 14 augustus 2006
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2006:AY6091
- Zaaknummer
- 05-6609 ZW
Inhoudsindicatie
Ten onrechte is niet onderkend dat de hersteldverklaring geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Uitspraak
05/6609 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 2 november 2005, 05/54 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 9 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Mevrouw [naam moeder], de moeder van betrokkene (hierna: [moeder]), heeft zich als gemachtigde van betrokkene gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.H.M. Vrancken. Voor betrokkene is [moeder] verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft zich op 7 juli 2003 ziek gemeld met naar het zich liet aanzien een allergie voor cement. Nadat uit nader onderzoek was gebleken dat er sprake was van een allergische huidreactie op water hebben betrokkene en een verzekeringsarts van appellant op 3 maart 2004 in onderling overleg vastgesteld dat betrokkene zich in voldoende mate hersteld achtte om eerder geduide passende arbeid te verrichten, zoals dat het geval was voordat betrokkene zich op 7 juli 2003 ziek meldde. Een en ander is neergelegd in een op 3 maart 2004 gedateerde hersteldverklaring (de hersteldverklaring).
In een brief van 10 juli 2004 aan appellant heeft [moeder] haar bezorgdheid uitgesproken en dringend om hulp gevraagd. Zij heeft aangegeven dat de verzekeringsarts voorbij is gegaan aan de manische depressiviteit van haar zoon en dat haar zoon ten onrechte is goedgekeurd.
Appellant heeft de brief van 10 juli 2004 aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de hersteldverklaring van 3 maart 2004 en het bezwaar bij besluit van 27 december 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en daarbij overwogen dat appellant de termijnoverschrijding ten onrechte onverschoonbaar heeft geacht.
In hoger beroep heeft appellant bestreden dat er sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De Raad overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de Raad hebben de rechtbank en appellant ten onrechte niet onderkend dat de hersteldverklaring van
3 maart 2004 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door deze verklaring worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Die rechtsgevolgen worden wel in het leven geroepen door een besluit waarbij als gevolg van de hersteldverklaring ziekengeld wordt geweigerd met ingang van de datum van hersteldverklaring. Blijkens de hersteldverklaring wordt een dergelijk besluit verstrekt indien betrokkene zich toch niet hersteld acht en dat aan appellant meldt. In de hersteldverklaring is slechts de mededeling opgenomen dat op basis van de eerder in deze rubriek weergegeven vaststelling ziekengeld kan worden beëindigd. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant erkend dat gewoonlijk bij het betwisten van de hersteldverklaring een besluit tot weigering van ziekengeld wordt afgegeven. In dit geval is geen besluit afgegeven omdat het bezwaarschrift eerst geruime tijd na de hersteldverklaring is ingediend en het betrokkene zonder meer duidelijk moest zijn dat geen recht meer bestond op ziekengeld. Naar het oordeel van de Raad kan niet door het enkele tijdverloop alsnog rechtsgevolg aan de hersteldverklaring worden toegekend.
Dit betekent dat appellant bij het bestreden besluit terecht, zij het op onjuiste gronden en voorzover de brief van [moeder] als bezwaarschrift tegen de hersteldverklaring van 3 maart 2004 kan worden gezien, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een beoordeling van de tijdigheid van het bezwaarschrift wordt dan niet toegekomen. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking en het beroep wordt alsnog ongegrond verklaard.
Appellant zal alsnog een inhoudelijke reactie op de brief van [moeder] dienen te geven. De Raad hecht er aan om in dit verband te wijzen op de overwegingen van de verzekeringsarts in zijn rapport van 3 maart 2004 dat hij begrip zou kunnen hebben, indien betrokkene zich zou herbezinnen en dat dan het dossier weer zou worden geopend. Voorts is het de Raad uit het dossier niet duidelijk geworden wat in dit geval de in aanmerking te nemen arbeid van betrokkene is, nu de verzekeringsarts in zijn vraagstelling zowel het eigen werk c.q. de laatst verrichte arbeid als ook andere passende arbeid c.q. eerder geduide functies heeft opgenomen. Tevens is in dat rapport weergegeven dat betrokkene werkzaam was als glazenwasser, terwijl uit het afschrift medische kaart blijkt dat hij werkzaam was als voeger.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) P. van der Wal.