Home

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:214 AY9485, 04/5342 WAO

Centrale Raad van Beroep, 01-09-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:214 AY9485, 04/5342 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 september 2006
Datum publicatie
5 oktober 2006
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AY9485
Zaaknummer
04/5342 WAO
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 2:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 7:2

Inhoudsindicatie

Schatting WAO-uitkering. Uitstel hoorzitting? Ontvangst faxbericht? Juistheid belastbaarheid. Geschiktheid voorgehouden functies.

Uitspraak

04/5342 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 augustus 2004, 03/4697 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

Datum uitspraak: 1 september 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.R. Angad Gaur, werkzaam bij AG Law advocaten, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.

Namens appellant is een medisch rapport ingezonden, waarop van de zijde van het Uwv is gereageerd. Vervolgens is namens appellant andermaal een rapport ingezonden. Ook op dit rapport heeft het Uwv commentaar geleverd. Namens appellant is op dat commentaar gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2006, waar namens appellant is verschenen, mr. Angad Gaur. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.

II. OVERWEGINGEN

De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv terecht en op goede gronden de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 april 2003 heeft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 7 oktober 2003 ten grondslag liggende standpunt dat appellant, uitgaande van de door de verzekeringsarts A.A.C. Hordijk ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen, per 1 april 2003 in staat was met de hem voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit 19,76% bedraagt.

De van de zijde van appellant in bezwaar en in beroep, en thans wederom in hoger beroep aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit. In hoger beroep is - kort samengevat - namens appellant aangevoerd dat de psychische klachten van appellant zijn onderschat. Ter ondersteuning hiervan is medische informatie van de psychiater

R.W. Jessurun overgelegd. Voorts is namens appellant de grief herhaald, dat het Uwv is voorbijgegaan aan het in bezwaar aan het Uwv per faxbericht gedane verzoek tot uitstel van de behandeling ter hoorzitting.

De rechtbank heeft ten aanzien van dit uitstelverzoek, daarbij appellant aanduidend als eiser en het Uwv als verweerder, het volgende overwogen:

“In beroep heeft eiser aangevoerd dat ten onrechte geen hoorzitting is gehouden. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Blijkens de stukken is eiser op 12 augustus 2003 uitgenodigd voor de hoorzitting op 4 september 2003, eiser is echter niet verschenen. Gemachtigde van eiser heeft eerst tijdens de zitting van de rechtbank een brief laten zien waarin om uitstel voor de hoorzitting wordt gevraagd. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het uitstelverzoek naar het juiste faxnummer is verzonden en het onduidelijk is waarom deze niet bij de juiste persoon is terechtgekomen.

De rechtbank is echter van oordeel dat het op de weg van eiser had gelegen om bij verweerder te informeren waarom een reactie op het uitstelverzoek achterwege bleef. Gelet op de tijdspanne tussen de datum van de hoorzitting en de beslissing op bezwaar heeft eiser hiertoe alle gelegenheid gehad. Verweerder had dan alsnog een hoorzitting kunnen organiseren.”

De Raad verenigt zich met deze overwegingen en voegt daaraan toe dat uit de uitspraak van de Raad van 3 april 2003, gepubliceerd in AB 2003/216, volgt dat het indienen van een bezwaarschrift door middel van een faxbericht op zichzelf is aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending, maar dat de aan deze wijze van indiening verbonden risico's voor rekening van de verzender dienen te komen. Dat brengt met zich dat, mocht ontvangst aan de andere zijde ondanks zorgvuldig onderzoek niet bevestigd kunnen worden, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken.

De Raad stelt vast dat gemachtigde van appellant ter zitting heeft erkend dat na verzending van het faxbericht op 29 augustus 2003 schriftelijk dan wel telefonisch is nagelaten navraag te doen bij het kantoor van het Uwv of het faxbericht daadwerkelijk op die dag is ontvangen. De Raad voegt hieraan toe dat de status “OK” op de verzend-bevestiging weliswaar een indicatie maar geen sluitend bewijs vormt dat het faxbericht in goede orde is ontvangen. Nu gemachtigde van het Uwv ter zitting heeft aangegeven dat ook bij nader onderzoek op het kantoor het bewuste faxbericht niet is aangetroffen, dient naar het oordeel van de Raad in lijn met de hiervoor genoemde jurisprudentie ook in het onderhavige geval het risico van de gekozen wijze van verzending van het uitstelverzoek voor rekening van appellant te blijven.

Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de Raad met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts Hordijk voor appellant vastgestelde beperkingen. Door de bezwaarverzekeringsarts M. Keus is afdoende gemotiveerd dat de in beroep overgelegde informatie van psycho-medisch centrum Parnassia geen aanleiding geeft tot het oordeel dat de psychische belastbaarheid van appellant is overschat. Ook de in hoger beroep overgelegde medische informatie van psychiater Jessurun heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen, reeds omdat deze betrekking heeft op een behandeling die meer dan een jaar na de datum in geding is aangevangen en niet is komen vast te staan dat de bevindingen daaruit ten tijde in geding reeds relevant waren.

Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.

De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 september 2006.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) J.E.M.J. Hetharie.