Home

Centrale Raad van Beroep, 12-10-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:33 AY9974, 03/3182 WAO

Centrale Raad van Beroep, 12-10-2006, ECLI:NL:CRVB:2006:33 AY9974, 03/3182 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
12 oktober 2006
Datum publicatie
12 oktober 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AY9974
Zaaknummer
03/3182 WAO

Inhoudsindicatie

Oordeel over aangepaste CBBS-systeem.

Uitspraak

03/3182 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 16 juni 2003, 02/1107 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 12 oktober 2006

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J.M. de Vlieger, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad op 13 september 2005 heeft de enkelvoudige kamer van de Raad besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de Raad.

Mr. De Vlieger is vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op door het Uwv ter terechtzitting in het geding gebrachte arbeidskundige stukken.

Het Uwv heeft daarna nog vragen beantwoord en nadere stukken ingezonden.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft, ten dele gevoegd met een aantal andere zaken, plaatsgevonden op 30 juni 2006. Namens appellant is verschenen mr. J.H. Reints, kantoorgenote van mr. De Vlieger. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door E.M. Cohen, arbeidskundig beleidsmedewerker, E.J.S. van Daatselaar, beleids-medewerker en jurist, H.A.M. Hulshof, senior bezwaararbeidsdeskundige, W.C. Otto, verzekeringsarts en beleidsmedewerker en

D. Vermeulen, arbeidskundig analist.

Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.

II. OVERWEGINGEN

Appellant, laatstelijk tot 1 februari 2001 werkzaam als productiemedewerker visbedrijf, heeft zich op 26 februari 2001 ziek gemeld wegens knie-, heup-, en rugklachten.

Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het Uwv met ingang van 25 februari 2002 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 20 november 2002 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan appellant is daarbij een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

De rechtbank Almelo heeft in haar hiervoor aangegeven uitspraak het namens appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 25 februari 2002, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de bezwaararbeidsdeskundige G.C. van Welzenis geselecteerde functies Machinaal metaalbewerker (Sbc 264120), Productiemedewerker industrie (Sbc 111180) en Samensteller metaalwaren

(Sbc 264140). Vergelijking van de loonwaarde van de geselecteerde functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteert, met inachtneming van een reductiefactor 0,82, volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 36,65%.

De in dit geding aan de orde zijnde schatting is uitgevoerd met behulp van het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), over welk systeem de Raad zich in zijn uitspraken van 9 november 2004, LJNrs. LJN AR4716, LJN AR4717, LJN AR4718, LJN AR4719, LJN AR4721 en LJN AR4722 heeft uitgelaten. In de hoger beroepsfase heeft het Uwv -daartoe uitgenodigd door de Raad - ter nadere onderbouwing van zijn standpunt nog een toelichting gegeven op de passendheid van de voorgehouden functies. Ter zitting van de Raad van 13 september 2005 heeft het Uwv vervolgens nog nadere stukken ingediend die zijn opgesteld met behulp van het naar aanleiding van voornoemde uitspraken van de Raad aangepaste CBBS.

Oordeel inzake de aanpassingen van het CBBS in het licht van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004

In de uitspraken van 9 november 2004 heeft de Raad geoordeeld over verschillende besluiten waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokken verzekerde was bepaald met behulp van het zogeheten CBBS, welk systeem vanaf 1 januari 2002 het Functie Informatie Systeem (geleidelijk) is gaan vervangen als ondersteunend systeem bij de beoordeling van aanspraken op een uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidswetten.

Hierbij heeft de Raad ook meer in het algemeen een oordeel uitgesproken inzake het CBBS. In dat verband heeft de Raad, samengevat weergegeven, in de eerste plaats overwogen dat hem niet is gebleken van redenen om een systeem als het CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In het bijzonder geldt dit volgens die uitspraken ook voor de systematiek waarbij de aanwezigheid en de mate van beperkingen in beginsel worden bepaald door middel van een vergelijking met zogeheten normaalwaarden als referentiekader.

De Raad heeft evenwel tevens overwogen dat er een drietal in het oog springende onvolkomenheden aan het CBBS kleeft. Daaromtrent is geoordeeld dat dit in beginsel in de weg kan staan aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit.

In de eerste plaats heeft de Raad erop gewezen dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), en dus ook in de kritische FML (kFML), de nummering van de belastbaarheidsaspecten niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende items in de lijsten met belasting-gegevens van de functies. Als gevolg hiervan, zo heeft de Raad vastgesteld, is het voor anderen dan functionarissen van het Uwv niet mogelijk om op een relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken.

Als tweede onvolkomenheid heeft de Raad aangemerkt dat het CBBS, bij de weergave van de resultaten van de geautomatiseerde vergelijking door het systeem van de matchende beoordelingspunten, niet voorziet in enige signalering, door middel van een asterisk of anderszins, ten teken dat met een bepaald aspect of met bepaalde aspecten van de functiebelasting de belastbaarheid van de betrokken verzekerde mogelijk wordt overschreden. Ook als gevolg hiervan laat het zich, aldus de Raad in genoemde uitspraken, voor anderen dan functionarissen van het Uwv niet goed controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de totale belasting van een functie binnen de medische mogelijkheden van een betrokkene blijft.

In de derde plaats heeft de Raad overwogen dat als gevolg van de systematiek van de zogeheten niet-matchende beoordelingspunten, welke in tegenstelling tot de matchende beoordelingspunten door het geautomatiseerde systeem niet met elkaar worden vergeleken, het in beginsel mogelijk is dat functies door het systeem als potentieel passend worden geselecteerd die dat door overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op een of meer van dergelijke niet-matchende punten mogelijk toch niet zijn. In de definitie van deze niet-matchende punten ligt immers besloten dat een dergelijke (mogelijke) overschrijding bij de geautomatiseerde vergelijking door het CBBS van belastbaarheids- en belastinggegevens niet wordt onderkend en dus ook niet wordt gesignaleerd, hetgeen in voorkomende gevallen een extra belemmering vormt voor de justitiabele of de rechter om te controleren of de betreffende functie door de arbeidsdeskundige terecht als passend is aangemerkt.

Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 is het Uwv overgegaan tot het aanbrengen van enkele systeemaanpassingen, teneinde de hiervoor vermelde onvolkomenheden in het CBBS op structurele wijze op te heffen.

Als eerste aanpassing heeft het Uwv in een nieuw document Resultaat Functiebeoordeling (RF) de nummering en de volgorde van de belastingpunten in de geselecteerde functies in overeenstemming gebracht met nummering en volgorde van de belastbaarheidsaspecten in de FML.

De Raad is van oordeel dat met deze systeemaanpassing volledig is tegemoet gekomen aan de door de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 als eerste kritiekpunt op het CBBS gesignaleerde onvolkomenheid.

Met betrekking tot het ontbreken van signaleringen ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, heeft het Uwv het CBBS in die zin aangepast dat in het RF onderdelen van de functiebelasting waarbij zich mogelijk een overschrijding kan voordoen - hetgeen doorgaans het geval zal zijn indien de betrokken verzekerde door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde - door het systeem automatisch worden voorzien van een signalering. Daarmee wordt aangegeven dat in beginsel op het betreffende belastingaspect een nadere motivering van de arbeidsdeskundige en/of de verzekeringsarts is vereist.

De Raad stelt vast dat met deze aanpassing van het CBBS in voldoende mate is tegemoet gekomen aan het kritiekpunt van de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 betreffende het ontbreken van signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokkene in de functiebelasting. Met de gebruikte signaleringen is immers voor een ieder kenbaar dat het gaat om een beoordelingspunt ten aanzien waarvan sprake is van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid en ten aanzien waarvan derhalve bijzondere oplettendheid is vereist.

Ook met betrekking tot de door de Raad als derde kritiekpunt gesignaleerde onvolkomenheid, betreffende de niet-matchende punten, heeft het Uwv het systeem gewijzigd. Zoals van de zijde van het Uwv is toegelicht, komen niet-matchende punten voor in een tweetal varianten, te weten niet-matchende punten in de FML en niet-matchende punten in de functiebelasting. Bij de eerste variant gaat het om bepaalde beoordelingspunten in de FML waarvoor geen corresponderend belastingpunt aan de zijde van de functiebelastinggegevens bestaat, en bij de tweede soort gaat het om een aantal functiebelastinggegevens die niet voorkomen in de FML.

De aangebrachte systeemaanpassing bestaat hieruit dat de niet-matchende punten in de FML ter zake waarvan de verzekeringsarts een beperking van de normaalwaarde heeft aangegeven, op het RF worden vermeld, voorzien van een signalering. Relevante, niet-matchende belastingpunten aan de zijde van de functiebelasting worden eveneens voorzien van een signalering.

De Raad is van oordeel dat ook hier geldt dat voldoende is tegemoet gekomen aan de hiervoor weergegeven kritiek van de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 dat eventuele overschrijdingen ter zake van niet-matchende punten, nu deze niet zichtbaar worden gemaakt op de CBBS-formulieren, voor anderen dan functionarissen van het Uwv verborgen blijven en dat aldus in voorkomende gevallen sprake is van een extra belemmering voor de justitiabele en/of de rechter om te controleren of de betreffende functie door de arbeidsdeskundige terecht als passend is aangemerkt.

De Raad overweegt voorts dat voor hem, op grond van de beschikbare gegevens en de van de zijde van het Uwv zowel schriftelijk - de Raad wijst in dit verband op de brief van 4 mei 2006 waarmee het Uwv in enkele van de met de onderhavige zaak ter zitting gevoegd behandelde zaken heeft geantwoord op een aantal door de Raad bij brief van 9 maart 2006 gestelde algemene vragen inzake het aangepaste CBBS - als ter zitting verstrekte nadere uitleg en toelichting, genoegzaam aannemelijk is geworden dat het aangepaste CBBS-systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert.

De Raad wil in dit verband overigens niet nalaten op te merken, onder verwijzing naar hetgeen dienaangaande ter zitting is besproken, dat van de zijde van het Uwv is benadrukt - en de Raad sluit zich daarbij aan - dat voorwaarde daartoe wel is dat de verzekeringsarts de FML op juiste wijze invult en daarbij in het bijzonder erop toeziet dat een beperking ook daadwerkelijk als beperking wordt opgenomen en niet wordt “verstopt” in een toelichting bij een overigens als normaalwaarde aangegeven score, daar een dergelijke toelichting dan bij geautomatiseerde vergelijking niet als beperking zal worden herkend en een mogelijke overschrijding in een functie van de belastbaarheid op een dergelijk aspect dus niet door het systeem zal worden gesignaleerd.

De Raad komt in het licht van al het vorenoverwogene tot de slotsom dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in meergenoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven.

Motivering ten aanzien van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid

Met het Uwv onderkent de Raad drie functies die het CBBS vervult. Het dient als communicatiemiddel tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en maakt een voorselectie voor de arbeidsdeskundige van mogelijk als geschikt in aanmerking komende functies. Dit zijn interne functies van het CBBS.

Daarnaast gebruikt het Uwv de resultaten van het CBBS tevens naar buiten, als middel om de medische en arbeidskundige beoordeling inzichtelijk te maken en inzicht te geven in de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daarmee gebruikt het Uwv de resultaten van het CBBS met het oog op de op hem op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rustende plicht om zijn besluiten deugdelijk te motiveren. Bij dat licht overweegt de Raad het volgende.

Het aangepaste CBBS voorziet in de mogelijkheid voor de arbeidsdeskundige van het Uwv om zelf, dat wil zeggen zonder voorafgaand nader in overleg te treden met de verzekeringsarts, te beslissen dat met betrekking tot bepaalde door het systeem bij geautomatiseerde vergelijking aangebrachte signaleringen een nadere motivering inzake de passendheid van de betreffende functie op dat beoordelingsaspect of die beoordelingsaspecten niet nodig is. Dit geldt zowel voor de bij de zogeheten matchende aspecten gebruikte signalering in de vorm van de aanduiding M, als de bij niet-matchende aspecten gebruikte signalering in de vorm van de aanduiding M*.

Uit de verstrekte toelichting blijkt dat het daarbij volgens het Uwv telkens gaat om punten waarvan op grond van de reeds beschikbare belastbaarheids- en belastinggegevens voor een ieder, derhalve ook voor de niet in het systeem ingewijde leek, zonder meer duidelijk is dat de functie wat betreft de daaraan verbonden belasting binnen de mogelijkheden van de betrokkene blijft. Het gaat daarbij volgens het Uwv aldus om “evidente gevallen”, waarin juist vanwege die evidentie een afzonderlijke motivering inzake de passendheid van de betreffende functie niet nodig wordt geacht. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door wijziging door de arbeidsdeskundige van de door het systeem aangebrachte signalering M in een G.

Deze handelwijze is volgens de daartoe dienende werkinstructie toegestaan voor de volgende zes gevallen:

a) de verzekeringsarts heeft aangegeven dat de cliënt op het desbetreffende punt niet beperkt is;

b) de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de belasting ligt binnen de mogelijkheden die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven. Dit kan voorkomen bij een normaalwaarde en bij een beperking;

c) de arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat de signalering een ander beoordelingspunt betreft dan het beoordelingspunt waarop de cliënt beperkt is;

d) de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de signalering een incidentele piekbelasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau;

e) de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de signalering een marginaal hogere belasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau;

f) de combinatie van de mate en het tijdsaspect (frequentie of duur) in de FML en in de functie zijn zodanig dat de functie op het desbetreffende beoordelingspunt evident geschikt is.

De Raad is van oordeel dat met het oog op een voldoende mate van inzichtelijkheid en toetsbaarheid voor justitiabelen, rechtshulpverleners en de rechter van met behulp van het aangepaste CBBS tot stand gekomen arbeidsongeschikt- heidsbeoordelingen, er niet aan zal kunnen worden ontkomen dat de door het systeem aangebrachte signaleringen, welke immers erop duiden dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting mogelijkerwijs sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten, alle worden voorzien van een afzonderlijke toelichting waaruit kan blijken dat en waarom van een daadwerkelijke overschrijding (toch) geen sprake is.

Anders dan waarvan het Uwv uitgaat, kan volgens de Raad in zijn algemeenheid niet staande worden gehouden dat de in de werkinstructie onder a tot en met f beschreven situaties immer zodanig evident zijn dat ook voor niet in het CBBS ingewijde buitenstaanders de passendheid van de betreffende functie zich zonder nadere toelichting steeds op een relatief eenvoudige wijze zal kunnen laten vaststellen. Voor zodanige vaststelling is met name in de onder d tot en met f beschreven situaties een zekere kennis van de uitgangspunten en de achtergronden van het systeem vereist, in het bijzonder van de als referentiekader geldende normaalwaarden en van bedoelde werkinstructie.

Bovenstaande betekent dat de Raad zich niet kan verenigen met de bij de onderhavige systeemaanpassing voor de arbeidsdeskundige gecreëerde mogelijkheid om in de onder a tot en met f aangegeven situaties zonder voorafgaand overleg met de verzekeringsarts en zonder nadere motivering de door het systeem aangebrachte signaleringen M om te zetten in een G. Alle door het systeem aangebrachte signaleringen dienen, naar reeds hiervoor is overwogen, van een afzonderlijke toelichting te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn.

Overigens zal een motivering niet in alle gevallen steeds even uitvoerig behoeven te zijn. In voorkomende gevallen, met name in de hiervoor onder a, b en c beschreven situaties, zal veelal kunnen worden volstaan met een relatief korte toelichting.

Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, voegt de Raad aan het vorenoverwogene nog toe dat een behoefte aan een nadere motivering van de passendheid van een functie zich ook zeer wel zal kunnen voordoen los van de kwestie van het omzetten van de signalering M in een G. De Raad merkt in dit verband op, naar ook expliciet van de zijde van het Uwv is aangegeven, dat zelfs indien ieder afzonderlijk belastingpunt van een functie blijft binnen de grenzen van de ter zake voor betrokkene toegestane belastbaarheid, de totaalbelasting van de functie in relatie tot de belastbaarheidsgegevens zodanig kan zijn dat deze vragen oproept inzake de passendheid van de functie voor de betrokken verzekerde, en zelfs tot de conclusie kan voeren dat de betreffende functie medisch ongeschikt is. In dit verband is van de zijde van het Uwv benadrukt

- en de Raad acht dit juist - dat het CBBS uiteindelijk niet meer is dan een hulpmiddel bij de selectie van passende functies door de arbeidsdeskundige en dat het de arbeidsdeskundige is die, zonodig na overleg met de verzekeringsarts, steeds

- toereikend gemotiveerd - tot een eindoordeel moet komen.

Oordeel over het bestreden besluit

In hoger beroep is namens appellant wederom naar voren gebracht dat onvoldoende rekening gehouden is met zijn beperkingen, voortvloeiende uit onder meer een hernia en twee vernauwingen in de rug. Appellants lichamelijke klachten brengen zodanige beperkingen met zich mee dat in redelijkheid niet kan worden gesteld dat de door het Uwv geduide functies door hem uitgevoerd kunnen worden.

Voor wat betreft de medische kant van de schatting stelt de Raad zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.

Hetgeen mr. De Vlieger in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.

Ook voor wat betreft de CBBS-aspecten van de schatting is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit de toets der kritiek kan doorstaan.

De Raad stelt vast dat voor zover op de formulieren RF op de hiervoor in het algemene gedeelte beschreven wijze door de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee een 'M' is gewijzigd in een 'G', die wijzigingen met zijn rapportages van 24 januari 2005 en 8 september 2005 zijn voorzien van een uitgebreide toelichting. Daarmee is naar het oordeel van de Raad uiteindelijk voldaan aan de, hiervoor gememoreerde, gestelde eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.

Toch kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.

Nu eerst in de (hoger) beroepsfase de noodzakelijke onderbouwing aan het bestreden besluit is gegeven komt de Raad, gelet op zijn al meermalen aangehaalde uitspraken van 9 november 2004, tot de slotsom dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, waarbij de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, wel geheel in stand kunnen worden gelaten.

De Raad acht daarom termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.610,-.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;

Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.610,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2006.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) T.R.H. van Roekel.