Home

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2006, AZ1961, 05-6783 WAZ

Centrale Raad van Beroep, 02-11-2006, AZ1961, 05-6783 WAZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 november 2006
Datum publicatie
10 november 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1961
Zaaknummer
05-6783 WAZ
Relevante informatie
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 58

Inhoudsindicatie

Anticumulatie inkomsten uit arbeid met WAZ-uitkering. Vrijval fiscale oudedagsreserve is aan te merken als inkomsten uit arbeid.

Uitspraak

05/6783 WAZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 november 2005, kenmerk 05/220 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen;

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 2 november 2006.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J. ter Welle AA/FB, werkzaam bij Countus accountants + adviseurs b.v. te Zwolle, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met het geding met registratienummer

05/6774 - plaatsgevonden op 7 september 2006. Namens appellante is verschenen J. ter Welle, voornoemd, en namens het Uwv is verschenen A.B. Froentjes, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.

Appellante is vanaf 1966 werkzaam als zelfstandig melkveehouder. Sinds 1 februari 1980 ontvangt zij een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, die ingaande 1 januari 1998 is omgezet in een WAZ-uitkering. Deze uitkering werd laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

Blijkens de jaarstukken over 2003 bedraagt de aan appellante over dat jaar toekomende winst uit onderneming € 16.153,-- Dit bedrag is samengesteld uit een negatieve winst van

€ 4.883,-- en een vrijval van de fiscale oudedagsreserve (FOR) van € 21.396,--.

Bij besluit van 20 oktober 2004 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat haar verdiensten over de periode van 1 januari 2003 tot 1 januari 2004 ertoe leiden dat de WAZ-uitkering in die periode niet tot uitbetaling komt. Bij besluit van 3 januari 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 20 oktober 2004 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Namens appellante is - kort weergegeven - aangevoerd dat bij de toepassing van

artikel 58 van de WAZ inkomsten uit arbeid geanticumuleerd moeten worden. Het inkomen van appellante wordt gevormd door de - verplicht voorgeschreven - vrijval van de FOR en heeft niets van doen met arbeid. Eerst vanaf 1 januari 2001 zijn mutaties in de FOR van invloed op de hoogte van de winst uit onderneming. De FOR waaruit in 2003 een vrijval heeft plaatsgevonden is door appellante gevormd vóór 1 januari 2001 en zij heeft dan ook nooit het voordeel genoten dat vanaf die datum is verbonden aan een toevoeging aan de FOR. Appellante bepleit een tijdelijke overgangsregeling.

De Raad overweegt als volgt.

Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ luidde ten tijde hier van belang als volgt:

1. Indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheid niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%.

Niet in geschil is dat appellante ten tijde hier van belang (enige) arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ heeft verricht en evenmin dat de fiscaal verantwoorde nettowinst in 2003 € 16.153,-- bedraagt en dat dit een hoger bedrag is dan het maatvrouwloon van appellante.

Met betrekking tot de zelfstandige geldt volgens vaste jurisprudentie van de Raad het uitgangspunt dat de fiscaal verantwoorde en vastgestelde nettowinst als inkomsten uit arbeid wordt beschouwd, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigen.

Het feit dat tegenover de vrijval van de FOR geen arbeid staat, levert geen bijzondere omstandigheid op als hiervoor bedoeld. Vast staat dat er in 2003 sprake was van arbeid, wat er in beginsel toe leidt dat de behaalde nettowinst in zijn geheel als inkomen in de zin van artikel 58 WAZ in aanmerking wordt genomen. De opbouw van de FOR heeft plaatsgevonden met behulp van inkomen dat uit arbeid is verworven en in een onderneming is het zeker niet ongebruikelijk dat inkomsten worden genoten met arbeid die in eerdere jaren is verricht. Ook kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat de vrijval FOR inkomen vertegenwoordigt en dat de strekking van artikel 58 WAZ te zeer zou worden veronachtzaamd indien in een geval als het onderhavige aan dat inkomen voorbij zou worden gegaan. Voorts acht de Raad van belang dat een toevoeging aan de FOR eveneens van invloed is op de hoogte van de winst uit onderneming, zodat het in dat licht bezien alleszins aanvaardbaar is dat wanneer zich een spiegelbeeldige situatie voordoet daarmee met de bepaling van inkomen als bedoeld in artikel 58 WAZ eveneens rekening wordt gehouden.

Het feit dat appellante nimmer voordelen heeft kunnen genieten van een toevoeging aan de FOR, omdat dergelijke toevoegingen niet hebben plaatsgevonden vanaf 1 januari 2001, acht de Raad evenmin doorslaggevend. Het fiscale regime met betrekking tot de FOR tot 1 januari 2001 had in ieder geval een gunstig effect op de berekening van het maatvrouwloon voor een zelfstandige. Ook het maatvrouwloon van appellante is berekend aan de hand van gegevens van vóór 1 januari 2001, zodat geenszins valt uit te sluiten dat zij op die wijze wel degelijk een voordeel heeft genoten.

Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) C.M.T. Kruls.

LJN RB2310