Home

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2006, AZ4915, 05-5428 WWB

Centrale Raad van Beroep, 19-12-2006, AZ4915, 05-5428 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 december 2006
Datum publicatie
21 december 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4915
Zaaknummer
05-5428 WWB

Inhoudsindicatie

Verzoek kwijtschelding schuld (ontstaan door onherroepelijk geworden terugvordering van bijstand). Toepasselijk recht. Redelijke beleidsbepaling.

Uitspraak

05/5428 WWB

Centrale Raad van Beroep

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 juli 2005, 04/2130 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: Commissie)

Datum uitspraak: 19 december 2006

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.

Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 7 november 2006. Partijen zijn daar - de Commissie met schriftelijke kennisgeving - niet verschenen.

II. OVERWEGINGEN

Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

De kantonrechter te Breda heeft appellante bij beschikking van 13 oktober 1994 veroordeeld om aan de gemeente Breda

f 39.006,09 te betalen terzake van ten onrechte gemaakte kosten van bijstand, met dien verstande dat het bedrag van de aflossing is vastgesteld op f 105,-- per maand. De rechtbank Breda heeft het beroep van appellante tegen die beschikking bij beschikking van 2 juni 1995 niet-ontvankelijk verklaard.

Appellante heeft de Commissie bij brief van 10 mei 2004 verzocht om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van haar schuld.

De Commissie heeft dit verzoek bij besluit van 14 juni 2004 afgewezen.

De Commissie heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 juni 2004 bij besluit van 28 september 2004 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 28 september 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Aangevoerd is dat zij vijftien jaar heeft afbetaald, dat zij met een schone lei opnieuw wil beginnen, dat zij psychische klachten heeft en dat haar dossier bij de psychiater kan worden opgevraagd.

De Commissie heeft gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Ten aanzien van het toepasselijke recht

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Algemene bijstandswet ingetrokken. De hoofdregel is dat op besluiten genomen vanaf 1 januari 2004 de WWB van toepassing is, tenzij in specifieke bepalingen van overgangsrecht anders is bepaald. In het onderhavige geval gaat de hoofdregel op.

Ten gronde

De Raad stelt voorop dat artikel 58 van de WWB, voor zover hier van belang, meebrengt dat ten onrechte gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd. Het gaat daarbij - naar de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever - om een discretionaire bevoegdheid. De bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering moet hierin besloten worden geacht.

Ter invulling van deze bevoegdheid is in de gemeente Breda een debiteurenbeleid vastgesteld. Dit beleid voorziet er met betrekking tot fraudevorderingen in, dat indien de vordering meer bedraagt dan zestig maal het van toepassing zijnde maandelijks verschuldigde aflossingsbedrag, tot (gedeeltelijke) buiten invorderingstelling kan worden overgegaan indien tenminste 75% van de hoofdvordering is voldaan. Wanneer bij de beoordeling na zestig maanden nog geen 75% van de oorspronkelijke fraudevordering is terugbetaald, kan slechts op grond van specifieke bijzondere individuele omstandigheden tot afboeking van de (restant)vordering worden overgegaan.

De Raad is van oordeel dat deze gedragslijn binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling blijft.

De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante gedurende meer dan zestig maanden heeft afbetaald op de schuld, maar dat nog geen 75% van de vordering is terugbetaald, zodat aan één van de twee in de gemeente Breda geldende voorwaarden voor kwijtschelding niet wordt voldaan.

Wat de bijzondere individuele omstandigheden betreft stelt de Commissie zich op het standpunt dat de leeftijd van appellante en de omstandigheid dat zij reeds geruime tijd aan haar aflossingsverplichtingen heeft voldaan niet voldoende zwaarwegend zijn om tot afboeking over te gaan. Dat de gestelde psychische problematiek van appellante verband houdt met de schuld aan de gemeente acht de Commissie niet aannemelijk gemaakt, zodat ook om die reden niet kan worden gesproken van bijzondere individuele omstandigheden die gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de restantvordering kunnen rechtvaardigen.

De Raad acht het standpunt van de Commissie niet onjuist of onredelijk en is van oordeel dat de Commissie, gegeven deze feiten en omstandigheden, in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de restantvordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Hij heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat appellante niet door middel van een medische verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat zij tengevolge van de schuld aan de gemeente zodanige psychische problemen ondervindt dat op grond daarvan in redelijkheid tot kwijtschelding van de restantvordering zou moeten worden overgegaan.

Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en R.M. van Male en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006.

(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.

(get.) S. Van Ommen.