Centrale Raad van Beroep, 19-01-2007, AZ6759, 05-1712 ANW
Centrale Raad van Beroep, 19-01-2007, AZ6759, 05-1712 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 januari 2007
- Datum publicatie
- 23 januari 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6759
- Zaaknummer
- 05-1712 ANW
Inhoudsindicatie
Weigering nabestaandenuitkering. Verdragsrelatie Nederland/Turkije. Ontvankelijkheid bezwaar?
Uitspraak
05/1712 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2005, 03/1733
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2006. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen ten einde nadere vragen te stellen aan de Svb. Deze vragen zijn beantwoord bij brieven van 27 juni 2006 en 3 november 2006.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Op 10 oktober 2001 heeft de Svb via het Turkse verbindingsorgaan Sosyal Sigortalar Kurumu (SSK) een aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) ontvangen evenals een ingevuld TH203 formulier.
Bij besluit van 13 november 2001 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen aangezien de partner van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en evenmin ingevolge de wettelijke regelingen van Turkije. Dit besluit is in het Nederlands en in de Turkse vertaling aan appellante toegezonden. Voorts heeft de Svb het besluit op 13 november 2001 gezonden aan het SSK welk orgaan is verzocht de Nederlandse versie van het besluit door te zenden aan appellante. Blijkens de gedingstukken heeft het SSK aan dit verzoek voldaan op 23 januari 2002.
Bij brief van 25 december 2001, ter post bezorgd op 27 december 2001 en door de Svb ontvangen op 4 januari 2002, heeft appellante een bezwaarschrift tegen het besluit van 13 november 2001 bij de Svb ingediend. Na ontvangst van het besluit via het SSK heeft appellante nogmaals een bezwaarschrift bij de Svb ingediend.
Gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding heeft de toenmalige gemachtigde van appellante gewezen op artikel 42 van het Aanvullend Akkoord bij het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid (EVSZ) uit welk artikel zou blijken dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift ingaat vanaf het moment dat het besluit door de betrokkene van het SSK is ontvangen.
Bij beslissing op bezwaar van 17 maart 2003 heeft de Svb het ingediende bezwaarschrift tijdig geacht en het bezwaarschrift op inhoudelijke gronden ongegrond verklaard.
Ter zitting van de rechtbank heeft de Svb desgevraagd aangegeven dat de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante niet voortvloeit uit het Aanvullend Akkoord bij het EVSZ maar uit het Administratief Akkoord (AA) bij het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije (NTV).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen (waar voor eiseres appellante dient te worden gelezen en voor verweerder de Svb):
“Artikel 33 van het AA bij het NTV luidt als volgt:
Het behandelend orgaan stelt de aanvrager in kennis van alle beslissingen met betrekking tot de toekenning van uitkeringen, berekend met toepassing van
artikel 23 van het Verdrag, alsmede van de in elk der toegepaste wettelijke regelingen bepaalde rechtsmiddelen en termijnen voor het instellen van beroep. Bovendien zendt het genoemde orgaan een afschrift van deze kennisgeving aan het bevoegde orgaan van het andere land, onder opgave van de datum waarop deze kennisgeving aan de aanvrager is gezonden.
Is artikel 33 van het AA van toepassing, dan dient de kennisgeving van een besluit van verweerder te lopen via het SSK als behandelend orgaan.
Artikel 33 van het AA spreekt van beslissingen met betrekking tot uitkeringen berekend met toepassing van artikel 23 van het NTV.
Artikel 23 van het NTV regelt op welke wijze de uitkering dient te worden vastgesteld in een aantal nader omschreven situaties. Het gaat hier om situaties waarin zowel in Turkije als in Nederland tijdvakken van verzekering zijn vervuld. Voor die situaties schrijft artikel 23 van het NTV voor welk land de uitkering dient te verstrekken en hoe de uitkering dient te worden berekend.
De voorschriften van artikel 23 dienen ertoe te bewerkstelligen dat de betrokkene een uitkering ontvangt die in overeenstemming is met de in beide landen vervulde tijdvakken van verzekering.
Wanneer de betrokkene zowel in Nederland als in Turkije tijdvakken van verzekering heeft vervuld spelen op grond van artikel 23 van het NTV zowel het SSK als verweerder een rol bij de besluitvorming omtrent het recht op uitkering en de vaststelling van de hoogte van deze uitkering. Het is van belang dat het SSK en verweerder in zo’n situatie over en weer op de hoogte zijn van elkaars gegevens en standpunten. Voorts is het van belang dat de uitkeringsgerechtigde op eenduidige en volledige wijze op de hoogte wordt gesteld van het uiteindelijke resultaat van de besluitvorming. Met het oog hierop is de in artikel 33 van het AA bij het NTV neergelegde regeling getroffen.
In casu is zowel door de SSK als door verweerder vastgesteld dat de echtgenoot van eiseres ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat eiseres noch op grond van de nationale Turkse wetgeving, noch op grond van de nationale Nederlandse wetgeving, noch op grond van het NTV aanspraak kon maken op een nabestaandenuitkering. Dit is een situatie die niet wordt behandeld in artikel 23 van het NTV. Hier kan dan ook niet worden gesproken van een uitkering die is berekend met toepassing van artikel 23 van het NTV, als bedoeld in artikel 33 van het AA bij het NTV.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 33 van het AA in de onderhavige situatie, uitgaande van de letterlijke tekst van die bepaling, niet van toepassing is.
De rechtbank ziet, gelet op de hiervoor geschetste achtergrond van artikel 23 van het NTV, geen aanleiding om artikel 33 van het AA in weerwil van de letterlijke tekst ook in de onderhavige situatie van toepassing te achten. De rechtbank ziet hier een parallel met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
13 augustus 2004, gepubliceerd in RSV 2004/343 over artikel 26 van het Administratief Akkoord met Marokko en de kennisgeving van een besluit omtrent toelating tot de vrijwillige verzekering.”
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat in het onderhavige geval ook overigens geen bepalingen van internationaal recht, waaronder artikel 42 van het Aanvullend Akkoord bij het EVSZ, zijn aan te wijzen die aan onverkorte toepassing van de bepalingen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake de ontvankelijkheid van het bezwaar in de weg staan.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de Svb te kennen gegeven dat de Svb het in de aangevallen uitspraak weergegeven standpunt van de rechtbank niet kan delen, maar dat de Svb verzuimd heeft te appelleren tegen die uitspraak. De Svb is namelijk van mening dat het AA en het NTV ruimer uitgelegd dienen te worden dan de rechtbank heeft gedaan. Naar het oordeel van de Svb heeft de rechtbank het AA te beperkt uitgelegd door artikel 33 van het AA slechts van toepassing te achten op beslissingen met betrekking tot uitkeringen die met toepassing van artikel 23 van het NTV zijn berekend, waardoor artikel 33 van het AA ten onrechte niet zou zien op beslissingen zoals de onderhavige. Afgezien van deze naar het oordeel van de Svb te beperkte uitleg is de rechtbank voorbijgegaan aan de zinsnede in artikel 33 “…alsmede van de in elk der toegepaste wettelijke regelingen bepaalde rechtsmiddelen en termijnen voor het instellen van beroep…”, waaruit in de visie van de Svb juist blijkt dat artikel 33 van het AA betrekking heeft op de bekendmaking van alle besluiten waarin rechtsmiddelen en termijnen zijn opgenomen aan belanghebbenden in Turkije.
De Svb stelt zich thans uitdrukkelijk op het standpunt dat, gelet op de tekst en ratio van artikel 33 van het AA, de juiste wijze van bekendmaking van een besluit door toezending via het SSK dient te geschieden en dat mitsdien de termijn eerst gaat lopen als het behandelend orgaan, het SSK, het besluit, de rechtsmiddelen en termijnen ter kennis heeft gebracht van de betrokkene. Het SSK stelt de Svb van de datum van deze kennisgeving op de hoogte, hetgeen voor de Svb bepalend is voor de vaststelling van de bezwaartermijn. Indien de betrokkene reeds voor de ontvangst van de kennisgeving door het SSK een bezwaarschrift bij de Svb heeft ingediend dan wordt dit bezwaar door de Svb als prematuur bezwaar ontvankelijk geacht.
De Svb heeft zijn hierboven weergegeven standpunt gebaseerd op het naar aanleiding van de onderhavige zaak gevoerde rechtstreeks overleg tussen medewerkers van de Svb en de Turkse autoriteiten uit welk overleg is voortgekomen dat deze uitleg van artikel 33 van het AA recht doet aan de bedoeling die de Verdragspartijen bij het NTV hebben gehad met het AA. De Svb is inmiddels ook doende deze uitleg in zijn interne processen aan te passen.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft de Svb een verslag van een overleg tussen een Nederlandse en Turkse delegatie overgelegd, waarin gesproken is over de uitleg van voornoemde bepalingen. Voorts is het ter zitting weergegeven standpunt van de Svb namens het Hoofdkantoor, afdeling Recht en Beleid, schriftelijk bevestigd en is hier nog aan toegevoegd dat deze gedragslijn van de Svb een bestendig karakter heeft, wordt toegepast vanaf de inwerkingtreding van het NTV en ook wordt gevolgd door het Turkse verbindingsorgaan.
De Raad ziet voldoende aanleiding de Svb in het hierboven expliciet weergegeven standpunt te volgen. De Raad merkt in dit verband nog op dat de Svb terecht in de verdragsrelatie tussen Nederland en Turkije artikel 33 van het AA van toepassing heeft geacht nu in Bijlage 5 bij het Aanvullend Akkoord ter toepassing van het EVSZ in verbinding met Bijlage III bij het EVSZ is vermeld dat ongeacht de inwerkingtreding van het EVSZ van kracht zijn gebleven de bepalingen van het AA bij het NTV met betrekking tot de toepassing van Titel III van het NTV.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard, hetgeen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Omdat de rechtbank, gelet op de door haar gekozen benadering, niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van appellante, ziet de Raad aanleiding de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid aanhef en onder b van de Beroepswet, terug te wijzen naar de rechtbank.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. De kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het door appellante betaalde griffierecht in hoger beroep ad € 103,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) P.H. Broier.
SSW