Home

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2007, AZ7149, 04- 6559 REA

Centrale Raad van Beroep, 10-01-2007, AZ7149, 04- 6559 REA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 januari 2007
Datum publicatie
29 januari 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7149
Zaaknummer
04- 6559 REA

Inhoudsindicatie

afwijzing aanvraag op grond van de Wet Rea om vergoeding van een computerbeeldscherm en van twee abonnementen (één voor digitale schoolboeken en één voor vergrote schoolboeken) ten behoeve van slechtziende zoon.

Uitspraak

04/ 6559 REA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2004, 03/3964 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant,

en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 10 januari 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

Voor een overzicht van de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften en de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 juli 2003 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv in bezwaar gehandhaafd de afwijzing van de aanvraag van appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (hierna: Wet Rea) om vergoeding van een computerbeeldscherm en van twee abonnementen (één voor digitale schoolboeken en één voor vergrote schoolboeken) van de Federatie van Nederlandse Blindenbibliotheken ten behoeve van zijn slechtziende zoon Justin, geboren in 1990.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Algemeen

De Raad stelt bij zijn beoordeling voorop dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. In artikel 22, vierde lid, van de Wet Rea is bepaald dat het Uwv op aanvraag aan de (jonggehandicapte) persoon, bedoeld in artikel 11 van de Wet Rea, voorzieningen kan toekennen die hem in staat stellen onderwijs te volgen. De rechtbank heeft overwogen dat de wetgever aan het Uwv “ruimte heeft gelaten om naar eigen (beleids)inzicht zijn taak in dezen gestalte te geven. De rechter dient deze ruimte, gezien zijn staatsrechtelijke positie, in beginsel te respecteren, onverminderd de gehoudenheid van [het Uwv] om de in (…) de Wet Rea globaal aangegeven ondergrens in acht te nemen”. De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat het Uwv op beide onderdelen de aanvraag “in redelijkheid” heeft kunnen afwijzen. De Raad wijst erop dat artikel 22, vierde lid, van de Wet Rea weliswaar - naar de letter - als een discretionaire bevoegdheid van het Uwv is geredigeerd, maar dat daaraan voorafgaand dient te worden beoordeeld of een aanvraag betrekking heeft op voorzieningen die de betrokken jonggehandicapte in staat stellen onderwijs te volgen. Daarbij heeft het Uwv geen beoordelingsvrijheid. Dat (de rechtsvoorganger van) het Uwv in de Regeling computervoorzieningen in het onderwijs 1999 (Stcrt. 1999, nr. 137) terzake beleidsregels heeft vastgesteld, maakt dit niet anders. Het voorgaande betekent dat de rechter “vol” dient te toetsen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de in artikel 22, vierde lid, van de Wet Rea neergelegde (bevoegdheids- of toepassings)voorwaarde is voldaan. De rechtbank heeft dit, kennelijk, niet onderkend.

De rechtbank heeft voorts overwogen: “Met betrekking tot de stelling ter zitting dat veelvuldig gebruik van een laptop tot arbotechnische problemen zal leiden, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling te laat naar voren is gebracht (…). [Het Uwv] heeft deze niet in zijn beoordeling kunnen betrekken. De rechtbank heeft deze stelling dan ook niet in de beoordeling meegenomen”. De Raad merkt op dat de rechtbank ervan lijkt uit te gaan dat beroepsgronden die niet eerder als bezwaargrond zijn aangevoerd, niet bij de - rechterlijke - toetsing van de rechtmatigheid van het in beroep bestreden besluit mogen worden betrokken. Dit uitgangspunt is echter onjuist. Volgens vaste rechtspraak

- ook - van de Raad verzet geen geschreven of ongeschreven rechtsregel noch enig algemeen rechtsbeginsel zich daartegen. Dit neemt niet weg dat onder omstandigheden het in een (zeer) laat stadium, bijvoorbeeld ter zitting, in beroep of in hoger beroep aanvoeren van een nieuwe grond in strijd kan komen met de goede procesorde, maar dat is een kwestie die van een wezenlijk andere orde is.

Met betrekking tot het computerbeeldscherm

Appellant is, ten behoeve van Justin, in 1998 in aanmerking gebracht voor een tweetal personal computers met toebehoren, één voor gebruik op school en één om thuis huiswerk te maken. Omdat het gebruik van een personal computer op school in verband met het telkens wisselen van klaslokaal niet meer mogelijk was, is in 2002 een laptop verstrekt voor gebruik op school. Het nu aangevraagde beeldscherm dient ter vervanging van het kapotte beeldscherm van de personal computer die Justin thuis gebruikte. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat Justin over een laptop beschikt die van huis naar school en weer terug kan worden meegenomen, zodat een afzonderlijke personal computer voor thuis niet meer nodig is. Appellant is van mening dat het voor Justin een te zware fysieke belasting is om de laptop steeds van huis naar school en weer terug te moeten meenemen. Daarnaast bestaat het gevaar van beschadiging van de harde schijf door een val met de fiets. Ook kunnen door diefstal van de laptop de opgeslagen gegevens verloren gaan. Voorts is er op school niet altijd voldoende ruimte voor Justin om op de laptop te werken. En verder dwingt het werken op de laptop, vanwege het kleine beeldscherm en het kleine toetsenbord, Justin in een onjuiste zithouding waardoor fysieke klachten zoals pijnlijke schouders, arm- en handklachten en hoofdpijn worden veroorzaakt.

De Raad acht het door het Uwv terzake ingenomen standpunt in zijn algemeenheid juist. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor de vaststelling dat dit in het geval van Justin anders zou zijn. Appellant heeft desgevraagd bevestigd dat Justin op zichzelf goed en veilig kan fietsen. Daarvan uitgaande moet het mogelijk zijn om, gebruikmakend van goede fietstassen, de laptop - met de andere schoolspullen - van huis naar school en weer terug te vervoeren zonder gevaar voor overbelasting en zonder veiligheidsrisico’s. Dat de laptop gestolen kan worden is op zichzelf uiteraard juist, maar is niet specifiek voor de situatie van Justin. Overigens kunnen regelmatig kopieën van bestanden worden gemaakt. Voorts moet het juist op school mogelijk zijn om voldoende ruimte te creëren zodat een leerling op een laptop kan werken. Dat dit met zich brengt dat Justin zo nu en dan alleen (zonder een medeleerling naast hem) aan een tafel moet zitten, acht de Raad geen doorslaggevend beletsel. De aangevoerde fysieke klachten zijn door appellant niet met medische gegevens onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad had het op de weg van appellant gelegen om op dit punt een begin van bewijs aan te dragen, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de huisarts of een arbeidsdeskundige.

Met betrekking tot de abonnementen voor digitale en vergrote schoolboeken

Naast een vergoeding voor het standaardabonnement ten bedrage van € 90,-- per jaar, wil appellant de kosten van een aanvullend abonnement van € 50,-- per jaar vergoed zien, waardoor Justin naast digitale schoolboeken tevens de beschikking heeft over vergrote boeken. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat een dubbele beschikbaarheid

(de gewone schoolboeken met daarnaast òf digitale boeken òf vergrote boeken) adequaat is, zodat met één abonnement kan worden volstaan. Aangezien alleen een standaardabonnement € 90,-- per jaar kost, is dit een zogenoemde “kruimelvoorziening” als bedoeld in artikel 7 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet Rea, zodat dit niet voor vergoeding in aanmerking komt. Appellant is van mening dat Justin naast zijn gewone boeken zowel digitale als vergrote boeken nodig heeft. Vergrote boeken bevatten in sommige gevallen geen kleur terwijl afbeeldingen, zoals grafieken, worden vervormd. Daardoor heeft Justin ook digitale boeken nodig. In andere gevallen is er in de klas niet voldoende ruimte om met de laptop en de beeldschermloep te werken, zodat Justin de boeken ook vergroot nodig heeft.

De Raad is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Justin naast zijn gewone schoolboeken en het gebruik - op de laptop - van zijn digitale boeken in combinatie met zijn beeldschermloep, ook vergrote boeken nodig heeft. De Raad heeft hiervoor al overwogen er niet van overtuigd te zijn dat het op school niet mogelijk is om voldoende ruimte te creëren voor Justin, zodat hij met zijn laptop en beeldschermloep de lessen kan volgen en eventueel huiswerk kan maken. Vergrote boeken naast digitale boeken acht ook de Raad daarom niet noodzakelijk, zodat deze niet voor verstrekking in aanmerking komen. Digitale boeken zijn wèl noodzakelijk, maar ingevolge artikel 7 van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet Rea komen de kosten van dit abonnement desondanks niet voor vergoeding in aanmerking, nu zij beneden het toepasselijke drempelbedrag blijven.

Slot

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking komt.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007.

(get.) T.G.M. Simons.

(get.) R.L. Rijnen.

LJN EK2401