Home

Centrale Raad van Beroep, 28-03-2007, BA1976, 05-1902 WAO

Centrale Raad van Beroep, 28-03-2007, BA1976, 05-1902 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 maart 2007
Datum publicatie
30 maart 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976
Zaaknummer
05-1902 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 18

Inhoudsindicatie

Schatting WAO-uitkering. Ondanks ontbreken van lichamelijk onderzoek door verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts acht de Raad het medisch onderzoek niet onzorgvuldig.

Uitspraak

05/1902 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 februari 2005, 03-1362 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 28 maart 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Bie.

Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka.

II. OVERWEGINGEN

Appellant is op 29 september 1989 uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker vanwege een maagbloeding en slokdarmklachten. Met ingang van 2 oktober 1990 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling is appellant op 24 september 2001 onderzocht door de verzekeringsarts M. Molenaar. Deze heeft geconcludeerd dat appellant belastbaar is met arbeid, eenvoudig van aard en met niet te veel buikdruk en stress. De verzekeringsarts heeft een belastbaarheidspatroon opgesteld, waarin beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot de aspecten staan, lopen, traplopen, klimmen/klauteren, knielen/kruipen/hurken, gebogen werken, kortcyclisch buigen/torderen, reiken, werken boven schouderhoogte, tillen en dragen. Voorts is appellant aangewezen op werk met een normale tijdsdruk, zonder piekbelasting en leidinggeven. Rekening houdend met deze beperkingen heeft de arbeidsdeskundige J.F. van de Woude geoordeeld dat appellant geschikt is voor een aantal functies, welke een dusdanige loonwaarde vertegenwoordigen dat het verlies aan verdiencapaciteit 0% bedraagt.

Bij besluit van 13 mei 2002 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 juni 2002 beëindigd.

Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts

P.M. Cramer heeft het dossier bestudeerd, appellant op de hoorzitting gehoord en informatie ingewonnen bij de huisarts en de gastro-enteroloog. In zijn rapport van

19 november 2002 heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat betrokkene al lang kampt met maagklachten, dat deze nog serieus zijn, maar beduidend verbeterd ten opzichte van een aantal jaar geleden. Appellant is verder bekend met chronische pijnklachten en een stemmingsstoornis. Uit het onderzoek wordt duidelijk dat er geen ernstige depressie of andere psychische stoornis is, maar een combinatie van pijnklachten en invloed op de stemming in samenhang met de maagproblemen. Appellant is niet onder behandeling van een psycholoog of psychiater en krijgt hiervoor geen medicatie. De nek- en rugklachten zijn te beschouwen als aspecifieke chronische rugklachten waarbij een zekere vorm van belasting juist gewenst is. De bezwaarverzekeringsarts heeft verder opgemerkt dat onvoldoende duidelijk is of de primaire verzekeringsarts appellant lichamelijk heeft onderzocht, maar dat met de in de bezwaarfase opgevraagde informatie de medische omstandigheden voldoende duidelijk zijn geworden, zodat een eigen nader onderzoek niet nodig was. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen reden is het primaire medische oordeel te wijzigen.

Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige D.J. Rooze de geselecteerde functies nogmaals beoordeeld. In zijn rapport van 16 januari 2003 heeft de bezwaararbeidsdeskundige geconcludeerd dat enkele functies dienen te vervallen, maar dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Dit betreft de functies naaister-stikster meubelbekleding, metaalperser-bediende, sorteerder-voorbewerker aardappelen, medewerker vul- en stikwerk matrassen/dekbedden, samensteller geluids-, communicatieapparatuur en inrichtingsassistente (huishouding). Op basis van deze functies blijft de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 0%.

Bij besluit van 11 februari 2003 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat op medisch objectiveerbare gronden meer of zwaardere arbeidsbeperkingen dienen te worden vastgesteld dan die in het belastbaarheidspatroon zijn neergelegd. Daarin is rekening gehouden met de rug- en schouderklachten en psychische klachten. De stelling van appellant dat hij meer beperkt zou zijn dan aangenomen, wordt niet onderbouwd met medische gegevens, terwijl voorts niet gebleken is dat appellant ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog onder behandeling was voor zijn klachten. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts over aspecten van de functiebelasting waarbij mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid en dat afdoende is gemotiveerd dat de functies ondanks markeringen op die aspecten geschikt zijn voor appellant. De rechtbank heeft de visie van appellant dat hij de geduide functies niet kan verrichten wegens gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en gebrek aan ervaring verworpen. Het Uwv heeft uit mogen gaan van enige basale kennis van de Nederlandse taal nu appellant op de datum in geding in totaal meer dan 15 jaar in Nederland heeft verbleven. In de functies waarop de resterende verdiencapaciteit is gebaseerd, te weten naaister-stikster meubelbekleding, metaalperser-bediende en sorteerder-voorbewerker aardappelen, is voorts geen specifieke ervaring nodig. De rechtbank heeft ten slotte geen aanleiding gezien het vastgestelde maatmanloon voor onjuist te houden.

In hoger beroep heeft appellant de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Met name heeft hij betoogd dat noch door de primaire verzekeringsarts noch door de bezwaarverzekeringsarts lichamelijk onderzoek is verricht, dat alle functies die een intensief gebruik van de nek vereisen of waarin onder aanmerkelijk tijdsdruk gewerkt moet worden niet geschikt zijn en dat hij niet voldoet aan de eis Nederlands lezen en schrijven die in de functie metaalperser-bediende gesteld wordt. Tenslotte is appellant van mening dat het maatmanloon, ondanks een correctie die daarop in hoger beroep is aangebracht, nog steeds niet juist is vastgesteld, omdat vergeten is hierbij het vakantiegeld te betrekken.

Namens het Uwv is ter zitting een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige

A. Kuiper van 13 februari 2007 overgelegd, waarin gereageerd wordt op enkele stellingen die namens appellant bij brief van 2 februari 2007 zijn ingediend. De gemachtigde van appellant heeft verklaard hiermee in te stemmen, waarna de Raad deze rapportage in het onderzoek heeft betrokken.

De Raad zal eerst ingaan op de stelling van appellant dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld. Naar aanleiding hiervan heeft het Uwv in hoger beroep het maatmanloon twee keer gecorrigeerd, te weten in een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige

J.F. van der Woude van 2 augustus 2005 en in voornoemde rapportage van

13 februari 2007. De Raad overweegt dat blijkens deze correcties appellant terecht heeft aangevoerd dat het maatmanloon in het bestreden besluit niet juist was vastgesteld. De conclusie van de rechtbank op dit punt kan derhalve niet worden gevolgd. De Raad verbindt hieraan geen consequenties, nu – naar appellant niet heeft betwist – het maatmanloon na het aanbrengen van deze correcties nog steeds lager is dan de resterende verdiencapaciteit, zodat een en ander geen gevolgen heeft voor de schatting.

Voor het overige kan de Raad de conclusies van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid onderschrijven en maakt hij die conclusies en overwegingen tot de zijne. De Raad voegt hier het volgende aan toe. Voornoemd rapport van de verzekeringsarts Molenaar vermeldt onder het kopje Lichamelijk onderzoek slechts dat appellant geen zieke indruk maakt en uiterlijk in goede conditie is. Gelet hierop en de ontkenning van appellant dat hij lichamelijk is onderzocht, gaat de Raad ervan uit dat de verzekeringsarts zodanig onderzoek niet heeft uitgevoerd. Vast staat dat ook de bezwaarverzekeringsarts dat niet heeft gedaan. De Raad ziet hierin in dit geval geen aanleiding om het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. Hierbij is van belang dat de bezwaarverzekeringsarts appellant op de hoorzitting heeft gezien en over zijn klachten heeft bevraagd en verder beschikte over informatie van de huisarts en de gastro-enteroloog. Ten aanzien van de nek- en schouderklachten, waarop de grief van appellant dat hij niet lichamelijk is onderzocht is toegespitst, heeft de huisarts slechts melding gemaakt van een forse hypertonie met een naar voren gehouden hoofd. Appellant heeft over deze klachten verder geen medische informatie naar voren gebracht. In deze omstandigheden acht de Raad aanvaardbaar dat de bezwaarverzekeringsarts heeft afgezien van lichamelijk onderzoek.

De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en E. Dijt en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2007.

(get) Ch. van Voorst.

(get) J. Verrips.

RG