Centrale Raad van Beroep, 25-05-2007, BA5866, 05-4219 WAO
Centrale Raad van Beroep, 25-05-2007, BA5866, 05-4219 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 mei 2007
- Datum publicatie
- 29 mei 2007
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2007:BA5866
- Zaaknummer
- 05-4219 WAO
Inhoudsindicatie
Weigering WAO-uitkering te verhogen. Tenminste 4 weken toegenomen arbeidsongeschiktheid? Andere ziekteoorzaak?
Uitspraak
05/4219 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2005, 04/3888 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 25 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de gronden drie maal aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 13 april 2007. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze in haar uitspraak onbestreden door partijen heeft vastgesteld.
Deze komen er op neer dat aan appellante met ingang van 19 maart 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Hieraan ligt ten grondslag dat zij haar eigen werk als parttime nagelstyliste/administratief medewerkster als gevolg van met name een nekhernia, psoriasis met daaruit voortvloeiende gewrichtsklachten en een aanpassingsstoornis niet langer kan verrichten, maar met gangbare arbeid ongeveer 70% kan verdienen van haar geïndexeerde oorspronkelijke verdiensten. Het hierop betrekking hebbende besluit is onherroepelijk geworden. Appellante heeft zich verschillende keren ziek gemeld zonder dat dit heeft geleid tot de verhoging van haar WAO-uitkering. Zij heeft zich met ingang van 21 november 2003 opnieuw ziek gemeld in verband met de door haar ondervonden napijn van een anesthesiologische behandeling en psychische klachten.
Op 13 april 2004 is appellante medisch onderzocht. Deze arts heeft tevens kennis genomen van de informatie van de anesthesioloog en de appellante behandelende psycholoog en is tot de conclusie gekomen dat de napijn ten gevolge van de zenuwblokkade in elk geval niet langer dan twee tot drie weken heeft geduurd. Hij heeft beargumenteerd aangegeven dat de voor appellante geldende, uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen in vergelijking met de situatie op 19 maart 2001 niet ten minste vier weken zijn toegenomen (geweest).
Bij besluit van 5 mei 2004 heeft het Uwv geweigerd om de WAO-uitkering van appellante onder toepassing van artikel 39a van de WAO te herzien. Dit besluit heeft het Uwv bij het bestreden besluit van 25 november 2004 ondanks het bezwaar van appellante gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daarbij mede overwogen dat van de lage rugklachten in eerdere verzekeringsgeneeskundige rapportages geen melding is gemaakt en houdt het voor juist dat het Uwv (nog) onderzoekt of appellante op grond van die klachten wellicht na 52 weken toegenomen arbeidsongeschikt is.
Dit door de rechtbank als overweging ten overvloede gepresenteerde onderdeel van de motivering impliceert dat de rugklachten van appellante een andere ziekteoorzaak vormen dan die heeft geleid tot de toekenning van haar WAO-uitkering en houdt daarmee een oordeel in over de wijze van toepassing van artikel 39a van de WAO.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat hiermee sprake is van een dragende overweging. Hiertegen heeft appellante zich terecht in hoger beroep gekeerd, nu uit de diverse verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt dat deze rugklachten in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft aangenomen, eerder dan 13 april 2004 zijn gemeld en door het Uwv in zijn besluitvorming steeds mede in aanmerking zijn genomen. In het thans bestreden besluit is het Uwv uitdrukkelijk teruggekomen van zijn aanvankelijk andersluidende standpunt.
Dat alles neemt niet weg dat de Raad geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van het beargumenteerde geneeskundige oordeel dat de toename van de beperkingen na 21 november 2003 niet ten minste vier weken heeft voortgeduurd. Dat betekent dat het inleidende beroep op zich terecht ongegrond is verklaard. Daaraan doet niet af dat inmiddels de WAO-uitkering van appellante blijkbaar met ingang van november 2005 is verhoogd; het betreft immers een datum die door het bestreden besluit niet wordt bestreken.
Al met al komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) W.R. de Vries.