Home

Centrale Raad van Beroep, 15-05-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:535 BA6875, 06/1913 WWB

Centrale Raad van Beroep, 15-05-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:535 BA6875, 06/1913 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 mei 2007
Datum publicatie
12 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875
Zaaknummer
06/1913 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024], Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 35, Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 43

Inhoudsindicatie

Weigering bijzondere bijstand in kosten rechtsbijstand en griffierecht. Geen terugwerkende kracht.

Uitspraak

06/1913 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 maart 2006, 05/446 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellante

en

Het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordoost (hierna: ISD)

Datum uitspraak: 15 mei 2007

I. PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Appingedam (hierna: College) werden uitgeoefend.

Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De ISD heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Kleine, werkzaam bij de ISD.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellante heeft op 16 maart 2004 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de eigen bijdrage van € 89,-- in de kosten van rechtsbijstand en voor het griffierecht van

€ 31,-- inzake een gerechtelijke procedure die in september 2003 is aangevangen. Ter onderbouwing van haar aanvraag heeft zij een nota van 19 februari 2004 van Tiebout advocaten overgelegd. Bij besluit van 14 mei 2004 heeft het College de aanvraag afgewezen.

Bij besluit van 6 april 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van

14 mei 2004 ongegrond verklaard op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend en toekenning van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht achterwege dient te blijven.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

6 april 2005 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB - voor zover van belang - heeft,

onverminderd paragraaf 2.2 de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen, en het inkomen, voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm.

De Raad stelt vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend. In deze acht de Raad bepalend het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen en niet het tijdstip waarop de rekening van deze kosten door de advocaat aan appellante wordt gepresenteerd. De kosten zijn opgekomen in september 2003. Dit wordt niet anders door het feit dat op dat moment nog niet bekend was wat de exacte hoogte van de kosten van rechtsbijstand was.

Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college van burgemeester en wethouders het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. Volgens vaste rechtspraak vloeit uit deze bepaling, die tot 1 januari 2004 was neergelegd in artikel 67, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, voort dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

De enkele omstandigheid dat vooraf niet bekend is hoe hoog de kosten van rechtsbijstand zullen uitvallen, vormt geen beletsel om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen voordat die kosten worden gemaakt. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat in haar geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.

De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

Voor een veroordeling tot schadevergoeding is gelet op het voorgaande geen plaats.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en

A.B.J. van der Ham en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2007.

(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.

(get.) A.H. Polderman-Eelderink.