Home

Centrale Raad van Beroep, 07-08-2007, BB1469, 05-5590 WWB + 06-524 WWB

Centrale Raad van Beroep, 07-08-2007, BB1469, 05-5590 WWB + 06-524 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 augustus 2007
Datum publicatie
9 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB1469
Zaaknummer
05-5590 WWB + 06-524 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 10:13

Inhoudsindicatie

Terugvordering teveel betaalde bijstand. Nader besluit. Bevoegdheid. Beleid.

Uitspraak

05/5590 WWB

06/524 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[A. te B.] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juli 2005, 04/1379 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Kompas, Gemeentelijk Collectief voor Werk, Inkomen & Zorg, gevestigd te Nuth, (hierna: Dagelijks Bestuur)

Datum uitspraak: 7 augustus 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.H.L. van de Laar, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.

Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft een nader besluit van het Dagelijks Bestuur van 5 augustus 2005, een daartegen gericht beroepschrift en een verweerschrift doorgezonden aan de Raad.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2006. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van de Laar en Dagelijks Bestuur door F.H.M. Lempens, werkzaam bij het openbaar lichaam Kompas.

De Raad heeft het onderzoek heropend en vervolgens bij brief van 27 november 2006 inlichtingen gevraagd aan het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur heeft daarop bij op 27 december 2006 door de Raad ontvangen brief een brief van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld (hierna: College) van 19 december 2006 aan de Raad gezonden.

Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2. Appellante en haar echtgenoot ontvingen in de periode van 12 augustus 2002 tot 21 januari 2003 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) naar de norm voor gehuwden. Vanaf 21 januari 2003 ontving appellante bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, en een woonkostentoeslag.

1.3. Bij besluiten van 15 april 2004 - voor zover in dit geding van belang - heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2003 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellante vanaf die datum kon beschikken over inkomsten uit een WAO-uitkering en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet, waarmee zij in haar bestaanskosten kon voorzien. Verder heeft het Dagelijks Bestuur aan appellante meegedeeld dat op grond van dringende redenen wordt afgezien van terugvordering van de over de periode van 12 augustus 2002 tot 21 januari 2003 tot een te hoog bedrag verleende bijstand. Daarnaast heeft het Dagelijks Bestuur vastgesteld dat aan appellante over de periode van 23 april 2003 tot 1 september 2003 (achteraf) een WAO-uitkering en een toeslag ingevolge de Toeslagenwet zijn toegekend. Het Dagelijks Bestuur heeft deze middelen alsnog in aanmerking genomen en de over die periode aan appellante verleende bijstand en (een deel van) de woonkostentoeslag met toepassing van artikel 82, aanhef en onder a, van de Abw van haar teruggevorderd tot een bedrag van € 1.981,10. Ter zake daarvan heeft verrekening met het UWV plaatsgevonden. Voorts heeft het Dagelijks Bestuur de aan appellante vanaf februari 2003 verleende, nog niet met de bijstand verrekende voorschotten tot een bedrag van € 634,59 van haar teruggevorderd, welk bedrag door middel van maandelijkse inhoudingen van € 50,-- zal worden verrekend met de nog aan appellante toe te kennen bijstand, verband houdende met de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 17 maart 2004.

1.4. Bij besluit van 6 augustus 2004 heeft het Dagelijks Bestuur de tegen de besluiten van 15 april 2004 gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Daarbij is het bedrag van de eerste hiervoor genoemde terugvordering bijgesteld naar € 1.582,86, aangezien was gebleken dat slechts tot dit bedrag feitelijk met het UWV was verrekend. Het Dagelijks Bestuur heeft het resterende bedrag beschouwd als het bedrag aan bijstand waarop appelante over de maanden april, mei en juni van 2003 (nog) recht had.

2. De rechtbank heeft - met bepalingen omtrent de proceskosten en het griffierecht - het tegen het besluit van 6 augustus 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het Dagelijks Bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellante. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 6 augustus 2004 wat de terugvordering betreft ten onrechte niet op de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) is gebaseerd en dat dienaangaande alsnog een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij is aangetekend dat het terugvorderingsbeleid van het Dagelijks Bestuur niet aanvaardbaar wordt geacht. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat de terugvordering en de verrekening van de voorschotten wel kan worden aanvaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Dagelijks Bestuur op 5 augustus 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij - voor zover in dit geding van belang - de terugvordering van de bijstand en de voorschotten tot de in het besluit van 6 augustus 2004 genoemde bedragen zijn gehandhaafd, thans onder toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d en f, van de WWB.

5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.2. De Raad merkt het besluit van 5 augustus 2005 aan als een besluit dat op de voet van de artikelen 6:18, tweede lid, en 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij de beoordeling moet worden betrokken.

5.3. De Raad stelt vervolgens vast dat het besluit van 5 augustus 2005 geheel in de plaats is gekomen van hetgeen in het besluit van 6 augustus 2004 over de terugvordering is besloten, zodat appellante geen belang meer heeft bij een beslissing op het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Dit brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.4.1. De Raad overweegt met betrekking tot het besluit van 5 augustus 2005 allereerst - ambtshalve - over de bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur om tot terugvordering, verrekening en invordering over te gaan het volgende.

5.4.2. Ten tijde van het nemen van dit besluit was van kracht de op 25 december 2003 in werking getreden Gemeenschappelijke regeling van Kompas, Gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg (hierna: Regeling Kompas). Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling Kompas voert het openbaar lichaam Kompas onder andere de taken uit in het kader van de WWB en van enkele andere wetten waarvan de uitvoering aan gemeenten, al dan niet in medebewind, is opgedragen.

5.4.3. In artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is bepaald dat de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen ter behartiging van de belangen van die gemeenten. Voorts dient ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen - voor zover hier van belang - de gemeenschappelijke regeling aan te geven welke bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam overdragen.

5.4.4. De Regeling Kompas betreft zowel bevoegdheden van de gemeenteraden als van de colleges van burgemeester en wethouders. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken dat de Regeling Kompas uitsluitend door de raden van de drie deelnemende gemeenten (Simpelveld, Nuth en Voerendaal) is aangegaan en dat deze - zo volgt uit artikel 27, eerste lid, van de Regeling Kompas - kan worden gewijzigd bij besluit van de raden van de deelnemende gemeenten.

5.4.5. Uit het voorgaande volgt dat aan de bestuursorganen van het openbaar lichaam Kompas geen bevoegdheden toekomen die volgens de hier aan de orde zijnde wettelijke voorschriften berusten bij de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten. De raden kunnen immers geen bevoegdheden overdragen aan het bestuur van een openbaar lichaam die zij zelf niet bezitten. Dit brengt mee dat het Dagelijks Bestuur niet bevoegd was het besluit van 5 augustus 2005 te nemen. Gelet daarop en mede gelet op artikel 58 van de WWB, berust de desbetreffende bevoegdheid (nog) bij het College.

5.4.6. Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat het beroep voor zover dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 5 augustus 2005 gegrond dient te worden verklaard, en dat dit besluit wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd.

5.5.1. Mede met het oog op een definitieve beslechting van het geschil heeft de Raad aan het Dagelijks Bestuur gevraagd deze zaak voor te leggen aan het College. Bij de op 27 december 2006 door de Raad ontvangen brief van het Dagelijks Bestuur is gevoegd een besluit van het College van 19 december 2006, waarin het College verklaart uitdrukkelijk besloten te hebben het besluit van 5 augustus 2005, inclusief het daaraan ten grondslag liggende beleid, voor zijn rekening te nemen.

5.5.2. Daarvan uitgaande zal de Raad vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 5 augustus 2005 in stand kunnen worden gelaten.

5.5.3. Ter zitting van de Raad is namens appellante verklaard dat de juistheid van het teruggevorderde bedrag van € 1.582,36 niet langer wordt betwist.

5.5.4. Naar het oordeel van de Raad heeft het Dagelijks Bestuur het bedrag van de terugvordering van de aan appellante vanaf 23 januari 2003 verleende voorschotten en de wijze waarop dat bedrag is berekend genoegzaam toegelicht. Appellante heeft niet kunnen aangeven waarom het bedrag van € 634,59 onjuist is. De Raad gaat dan ook uit van de juistheid van het door het Dagelijks Bestuur berekende bedrag.

5.5.5. Het voorgaande brengt mee dat is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van de hiervoor genoemde bedragen, wat de naderhand over de in geding zijnde periode verkregen middelen betreft met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, onder 1, van de WWB en wat de voorschotten betreft met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB.

5.5.6. Met verwijzing naar de aangevallen uitspraak heeft appellante verder aangevoerd dat het beleid van het Dagelijks Bestuur niet aanvaardbaar is en - subsidiair - dat, anders dan het Dagelijks Bestuur heeft overwogen, in de situatie van appellante sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe dwingen geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

5.5.7. Het beleid van het Dagelijks Bestuur is neergelegd in beleidsregels debiteuren. Ten aanzien van dit beleid heeft de directeur van het openbaar lichaam Kompas, gelet op de ontwikkelingen in de jurisprudentie op dit punt, op 1 augustus 2005 een uitvoeringsrichtlijn opgesteld. De Raad begrijpt de wijze waarop bij besluiten als de onderhavige met ingang van die datum van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik wordt gemaakt aldus, dat in beginsel altijd tot terugvordering wordt overgegaan, tenzij er sprake is van dringende redenen. Over de vraag wat dringende redenen zijn, is in de uitvoeringsrichtlijn het volgende opgenomen: “Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Er is ruimte voor het meewegen van zowel financiële als niet-financiële omstandigheden. Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de betrokkene moet worden beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie.”.

5.5.8. De Raad is van oordeel dat met dit beleid niet buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling wordt getreden, voor zover dit ziet op een situatie - zoals in het geval van appellante - waarin sprake is van naderhand beschikbaar gekomen middelen die betrekking hebben op een periode waarover eerder bijstand is verleend. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 18 juli 2006, LJN AY5325, waarin dit oordeel ook is neergelegd. De Raad ziet geen redenen om tot een ander oordeel te komen voor de situatie waarin sprake is van verlening van voorschotten tot een hoger bedrag dan het bedrag waarop appellante uiteindelijk na toekenning van de bijstand als alleenstaande ouder recht had.

5.5.9. In hetgeen appellante heeft aangevoerd over haar financiële problemen als gevolg van de detentie van haar echtgenoot ziet de Raad evenals het Dagelijks Bestuur geen dringende redenen in de zin van het hiervoor omschreven beleid.

5.5.10. De Raad stelt vervolgens vast dat het besluit van 5 augustus 2005 met dat beleid in overeenstemming is. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van 4:84 (slot) van de Awb, van het beleid had behoren af te wijken. In dit verband overweegt de Raad nog dat het Dagelijks Bestuur op toereikende wijze heeft gemotiveerd dat aan het feit dat het Dagelijks Bestuur wegens dringende redenen van terugvordering van de kosten van bijstand over de periode van 12 augustus 2002 tot 21 januari 2003 heeft afgezien, niet zonder meer de conclusie moet worden verbonden dat ook van de thans in geding zijnde terugvorderingen moet worden afgezien. Deze zijn terecht op hun eigen merites beoordeeld.

5.5.11. Gelet op het voorgaande ziet de Raad inderdaad aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 5 augustus 2005 in stand te laten. Daarbij betrekt de Raad dat na de hiervoor gegeven beoordeling van de door appellante tegen (het bedrag van) de terugvorderingen aangevoerde gronden geen zelfstandige gronden resteren tegen de verrekening of de invordering, en dat op die punten ook geen nadere besluitvorming nodig is, in aanmerking genomen de verrekening van de bijstand over de periode van 23 april 2003 tot 1 september 2003 met het UWV en de inhouding van een bedrag van € 50,-- op de lopende bijstandsuitkering van appellante vanaf 1 april 2004.

5.6. De Raad ziet ten slotte aanleiding het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep, begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende,

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 augustus 2005 gegrond;

Vernietigt het besluit van 5 augustus 2005;

Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het openbaar lichaam Kompas;

Bepaalt dat het openbaar lichaam Kompas aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2007.

(get.) T.G.M. Simons.

(get.) S.R. Bagga.

JK/17072007