Home

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2007, BB5267, 06-5922 WWB

Centrale Raad van Beroep, 25-09-2007, BB5267, 06-5922 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 september 2007
Datum publicatie
10 oktober 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2007:BB5267
Zaaknummer
06-5922 WWB

Inhoudsindicatie

Bevoegdheid tot het buiten behandeling laten van bijstandsaanvraag.

Uitspraak

06/5922 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2006, 05/4270 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 25 september 2007

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T.M. van Angeren, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2007. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Mulder, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellant heeft op 18 februari 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend.

Bij brief van 4 maart 2005 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 17 maart 2005 nadere gegevens te vertrekken, onder meer alle opeenvolgende bankafschriften van rekeningnummer 603393594 over de periode van 17 december 2004 tot en met 18 februari 2005. Hierbij is tevens vermeld dat indien appellant deze afschriften niet heeft, hij deze dient op te vragen bij zijn bank en indien er geen mutaties hebben plaatsgevonden hij een uitdraai over die periode bij de bank dient te vragen.

Uit de gedingstukken blijkt dat appellant over de periode van 14 januari 2005 tot en met 18 februari 2005 geen bankgegevens bij het College heeft ingeleverd.

Vervolgens heeft het College bij besluit van 18 maart 2005 met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.

Bij besluit van 9 augustus 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van

18 maart 2005 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

9 augustus 2005 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Daartoe overweegt hij het volgende.

Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voorzover hier van belang, dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.

Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Inzage in bankafschriften met betrekking tot de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode is in het algemeen noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Het College heeft dan ook terecht verzocht om de (resterende) afschriften van de op naam van appellant staande bankrekening.

De Raad stelt vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven termijn heeft overgelegd. De Raad acht het niet aannemelijk dat appellant hierover ten tijde van de onderhavige aanvraag niet reeds de beschikking had, dan wel dat hij hierover niet binnen de gestelde termijn de beschikking had kunnen verkrijgen. Naar het oordeel van de Raad is appellant, die niet heeft verzocht om verlenging van de gegeven termijnen, voorts ruimschoots de tijd gegeven de benodigde gegevens over te leggen.

De namens appellant geuite grief met betrekking tot de na het primaire besluit overgelegde gegevens treft naar het oordeel van de Raad geen doel. De aard en inhoud van het primaire besluit, strekkende tot het buiten behandeling laten van de onderhavige aanvraag om bijstand, brengen immers mee dat bij de heroverweging in bezwaar van dat besluit in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. Hiervan is in dit geval geen sprake. De stelling dat als gevolg van de detentie van appellant in de betreffende periode hij in die periode ook geen bankactiviteiten kon verrichten, wat daarvan ook zij, sluit niet uit dat op de betreffende rekening stortingen plaats hebben kunnen vinden. Indien er daadwerkelijk geen bankafschriften over de in de geding zijn de periode voorhanden waren dan had appellant dit kunnen aantonen door middel van een uitdraai van zijn bank. Ook deze uitdraai, waarop hij reeds in de brief van 4 maart 2005 is gewezen, heeft appellant niet bij het College ingediend.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat het College bevoegd was om de aanvraag van

18 februari 2005 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te laten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van die bevoegdheid gebruik te maken.

De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.

(get.) Th.C. van Sloten.

(get.) P.C. de Wit.

TG13092007