Home

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2008, BC2236, 06-917 WAO

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2008, BC2236, 06-917 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 januari 2008
Datum publicatie
22 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC2236
Zaaknummer
06-917 WAO
Relevante informatie
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering [Tekst geldig vanaf 01-01-2023]

Inhoudsindicatie

Verlaging en per latere datum intrekking WAO-uitkering. Energetische beperking en concentratiestoornissen onderschat? Urenbeperking noodzakelijk?

Uitspraak

06/917 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 december 2005, 04/2071 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 11 januari 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.H.J. de Kort, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 5 april 2007 nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2007. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

II. OVERWEGINGEN

Voor een uitgebreider overzicht van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.

Appellant is werkzaam geweest als software-engineer gedurende 30,4 uur per week en is op 3 september 2002 uitgevallen met vermoeidheidsklachten en klachten van verminderde concentratie, die hij wijt aan een traag werkende schildklier. Bij besluit van 17 september 2003 heeft het Uwv aan appellant per 2 september 2003, in aansluiting aan de voor hem geldende wachttijd, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Uitgangspunt hierbij is, dat het Uwv appellant nog in staat acht, om zijn eigen werk voor 50% te verrichten.

Bij het bestreden besluit van 9 juni 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 september 2003 ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% per 2 september 2003 gehandhaafd. Tevens heeft het Uwv besloten om de WAO-uitkering van appellant per 22 juli 2004 in te trekken, omdat hij naar het oordeel van het Uwv in staat wordt geacht zijn eigen functie van software-engineer volledig te vervullen, zodat er geen verlies aan verdiencapaciteit resteert.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 9 juni 2004 gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de WAO-uitkering van appellant wordt ingetrokken per 10 augustus 2004, onder veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en met bepaling dat het griffierecht aan appellant vergoed dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de medische beperkingen van appellant zowel per einde wachttijd, 2 september 2003, als per 22 juli 2004 niet heeft onderschat. Wel is de rechtbank van oordeel dat het Uwv in verband met de in acht te nemen zorgvuldigheid de WAO-uitkering van appellant eerst per 10 augustus 2004 mocht intrekken.

Het Uwv heeft berust in de uitspraak. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat het Uwv vooral de beperkingen van appellant als gevolg van de verminderde werking van zijn schildklier heeft onderschat. Het leven van alledag verloopt vooral door energetische beperkingen en concentratiestoornissen steeds moeilijker en moeizamer. Hij is van mening dat hij vanwege zijn lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat is om meer dan twintig uren per week werkzaamheden te verrichten, reden waarom het Uwv voor hem een urenbeperking aan had moeten nemen. Appellant geeft in zijn hoger beroepschrift verder aan dat hij de afgelopen maanden enkele malen met spoed naar het ziekenhuis is vervoerd, en dat een MRI scan is gemaakt, waarvan de resultaten nog niet bekend zijn.

De Raad overweegt als volgt.

Gelet op de gedingstukken en met name het verhandelde ter zitting van de Raad, is de besluitvorming van het Uwv na heroverweging op basis van de aangevoerde bezwaren gebaseerd op het oordeel dat voor appellant noch per 2 september 2003, einde wachttijd, noch per 10 augustus 2004, de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van de intrekking van de WAO-uitkering, op grond van zijn medische situatie een urenbeperking noodzakelijk is. Dit houdt in dat in de visie van het Uwv appellant op de beide genoemde data in staat was de volledige werkzaamheden behorende bij zijn functie van software engineer gedurende 30,4 uren per week te verrichten. Nu appellant volledig in staat was zijn eigen werkzaamheden te verrichten, was appellant niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAO. Omdat echter bij het primaire besluit van 17 september 2003 aan appellant een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% is toegekend, verzet het beginsel dat het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn (het zogenoemde verbod van reformatio in peius) zich ertegen dat de WAO-uitkering van appellant met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Het genoemde beginsel verzet zich niet tegen een intrekking van de uitkering per een toekomende datum, in dit geval 10 augustus 2004, omdat het Uwv ook los van het ingediende bezwaar bevoegd was de WAO-uitkering van appellant per een toekomstige datum in te trekken op de grond dat hij niet (langer) arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.

Met het Uwv en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de Raad van oordeel dat het genoemde verbod van reformatio in peius zich niet verzet tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellant per 10 augustus 2004. Gelet op hetgeen het Uwv aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en op wat in hoger beroep namens appellant is aangevoerd, is in hoger beroep ter beoordeling van de Raad of appellant op 2 september 2003 en op 10 augustus 2004, alsmede in de periode tussen deze data, met zijn arbeidsbeperkingen in staat was zijn functie van software-engineer in volle omvang te verrichten.

In medische zin is dit oordeel gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts I. van Belzen en de bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke. Van Belzen heeft appellant op 28 augustus 2003 onderzocht en heeft voor appellant beperkingen geformuleerd in die zin dat hij geen zware lichamelijke arbeid mag verrichten. Voor beperkingen ten aanzien van concentratie en geheugen acht de verzekeringsarts geen reden aanwezig. In verband met zijn vermoeidheidsklachten heeft zij een zogenoemde urenbeperking voor appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen, vooral inhoudende dat hij gemiddeld niet meer dan ongeveer 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken. Nadat het primaire besluit van 17 september 2003 was genomen, heeft het Uwv informatie ontvangen van de appellant behandelende internist P.M. Netten. Deze laatste meldt onder meer dat hij op internistisch gebied geen duidelijke verklaring heeft voor de vermoeidheidsklachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke komt vervolgens in zijn rapport van 11 februari 2004 tot de slotsom dat er geen onderbouwing kan worden gegeven voor het aannemen van een urenbeperking voor appellant.

Naar het oordeel van de Raad zijn de verzekeringsartsen op basis van een voldoende zorgvuldig onderzoek tot het oordeel gekomen dat appellant weliswaar beperkt is voor zware lichamelijke arbeid, maar dat er geen reden is om een duurbeperking aan te nemen. De Raad is voorts van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts Fokke in zijn rapporten voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer en zwaardere beperkingen, waaronder een duurbeperking, voor appellant te formuleren. Evenals de rechtbank stelt de Raad vast dat van de zijde van appellant geen informatie is overgelegd waaruit wel de noodzaak voor bijvoorbeeld een urenbeperking naar voren komt. Ook in hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd.

De bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet heeft via zijn rapport van 25 februari 2004 en met gebruikmaking van de door de arbeidsdeskundige M. Daal gemaakte analyse van de belasting van de eigen werkzaamheden van appellant, aangegeven dat appellant naar zijn mening zijn eigen functie met de geformuleerde beperkingen volledig kan uitoefenen. De Raad ziet geen aanleiding dit standpunt niet over te nemen.

Nu het Uwv gelet op het vorenoverwogene terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellant zowel per 2 september 2003 als per 10 augustus 2004 in staat was zijn eigen werkzaamheden als software engineer voor 30,4 uur in de volle omvang te verrichten, en er geen reden is om aan te nemen dat dat niet het geval was op enig moment in de periode tussen de beide data, heeft het Uwv naar het oordeel van de Raad de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na 2 september 2003 terecht gehandhaafd op 45 tot 55% en is de WAO-uitkering van appellant terecht – na beroep – ingetrokken per 10 augustus 2004 op de grond dat niet langer sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit.

Het hoger beroep van appellant slaagt daarom niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2008.

(get.) D.J. van der Vos.

(get.) W.R. de Vries.

GdJ