Centrale Raad van Beroep, 10-01-2008, BC2449, 05-7252 AW
Centrale Raad van Beroep, 10-01-2008, BC2449, 05-7252 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 10 januari 2008
- Datum publicatie
- 22 januari 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2008:BC2449
- Zaaknummer
- 05-7252 AW
Inhoudsindicatie
Strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onvoldoende aannemelijk is dat betrokkene € 300,- heeft weggenomen. Bevestiging uitspraak, heropening onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak betreffende het verzoek om de schadevergoeding, proceskostenveroordeling.
Uitspraak
05/7252 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Justitie (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 oktober 2005, 05/795 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 10 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. L.M.A.H. van Frankfoort en drs. J.A.M. de Groot, beiden werkzaam bij het ministerie van Justitie. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds begin 2001 werkzaam bij de Penitentiaire Inrichtingen Arnhem, locatie De Berg (hierna: P.I.). Vanaf 1 mei 2003 vervulde hij de functie van medewerker facilitaire zaken, waarbij hij belast was met de taak van badmeester. Deze taak houdt onder meer in het zorgdragen voor het ontvangen en insluiten van gedetineerden, het controleren van hun goederen op contrabande en het registreren van de door (de bege-leiders van) de gedetineerden meegebrachte zogenoemde preciosa-enveloppen - doorzichtige plastic enveloppen waarin geld en waardepapieren worden bewaard. Indien een gedetineerde in de avonduren na afloop van de dienst van de badmeesters bij de P.I. wordt binnengebracht, wordt de preciosa-enveloppe van die gedetineerde in zijn bijzijn door een coördinator operationele zaken (hierna: coz-er) voorzien van een witte sticker met gegevens en door de gleuf in de kluis gedeponeerd die zich in de visitatieruimte bevindt. De sleutel van die kluis hangt in het kantoor van de badmeesters en alleen de badmeesters hebben toegang tot dit kantoor. De volgende ochtend opent een badmeester de kluis in de visitatieruimte, maakt de daarin aangetroffen preciosa-enveloppen open en noteert de inhoud van die enveloppen voor iedere gedetineerde op een apart formulier. Dit formulier, waarop ook de overige goederen vermeld staan die de gedetineerde bij binnenkomst bij zich had, wordt vervolgens aan de gedetineerde voorgelegd voor een akkoordverklaring.
1.2. Op 26 mei 2003 is rond 20.00 uur vanuit het politiebureau in Drachten gedetineerde P (hierna: P) bij de P.I. binnengebracht. P is ontvangen en ingesloten door twee coz-ers. De coz-ers hebben van de begeleiders van P twee preciosa-enveloppen met daarin eurobiljetten ontvangen. Deze enveloppen zijn volgens de verklaringen van de coz-ers tezamen opgerold, dichtgeplakt met een witte sticker met daarop vermeld de naam van P en in de gleuf van de kluis gedeponeerd. De volgende ochtend is door betrokkene naar zijn zeggen in de kluis slechts één preciosa-enveloppe met daarin een bedrag van € 20,- van P aangetroffen. P heeft vervolgens verklaard dat hij in totaal een bedrag van € 320,- bij zijn aanhouding bij zich had en dat er dus € 300,- ontbrak. Door de Politie Fryslân is bevestigd dat P een bedrag van totaal € 320,- bij zich droeg bij zijn aanhouding. De vermiste € 300,- is niet teruggevonden. Wel hebben collega’s van betrokkene verklaard dat zij in de prullenbak bij de kluis één of twee opengeknipte preciosa-enveloppen hebben gevonden.
1.3. In verband met deze vermissing en nog twee eerdere vermissingen van geld van gedetineerden, is een onderzoek verricht door het Bureau Integriteit en Veiligheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: BI&V). Op 13 oktober 2003 is door BI&V een rapport uitgebracht, waarin onder meer is geconcludeerd dat betrokkene zich een bedrag van € 300,- heeft toegeëigend, toebehorend aan gedetineerde P, en dat betrokkene zich zodoende heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
1.4. Appellant heeft betrokkene bij besluit van 25 maart 2004 wegens zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit het zich toe-eigenen dan wel wegmaken van een bedrag van € 300,- toebehorende aan gedetineerde P, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag met onmiddellijke ingang opgelegd. Het bezwaar van betrokkene is bij het thans bestreden besluit van 8 februari 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit van 25 maart 2004 herroepen, dit met bijkomende beslissingen ter zake van vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat nu niet kan worden uitgesloten dat een ander dan betrokkene het bedrag van € 300,- heeft weggenomen, onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene dit heeft gedaan. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat de basis aan het strafontslag is ontvallen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt voorop dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt.
3.2. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar het bestreden besluit en het verweerschrift bij de rechtbank, zijn standpunt gehandhaafd dat voldoende vaststaat dat het betrokkene moet zijn geweest die het geld heeft ontvreemd.
3.3. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aannemelijk is dat betrokkene € 300,- heeft weggenomen en hij verwijst daartoe in de eerste plaats naar hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen.
3.4. De Raad voegt daar nog aan toe dat hem is gebleken van onduidelijkheden en inconsistenties in de verklaringen die zijn afgelegd tijdens het onderzoek door BI&V, ten gevolge waarvan er geen eenduidig beeld kan worden verkregen van hetgeen zich heeft afgespeeld rondom de vermissing van het bedrag van € 300,- van P. Zo blijft twijfelachtig wie de preciosa-enveloppen van P heeft geopend die in de kluis lagen. Dienaangaande heeft MJ op 9 juli 2003 verklaard dat hij een opgerolde preciosa-enveloppe die door betrokkene uit de kluis was gehaald heeft opengescheurd en dat daar € 20 in zat. MJ heeft daarbij benadrukt dat een hem getoonde enveloppe die in de prullenbak was gevonden niet dezelfde kon zijn, omdat die was opengeknipt in plaats van opengescheurd zoals hij dat gewoonlijk deed. Op 12 augustus 2003 daarentegen heeft MJ over diezelfde situatie verklaard dat hij zag dat betrokkene een opgerolde preciosa-enveloppe uit de kluis haalde, dat hij hoorde dat betrokkene de enveloppe openscheurde en dat hij betrokkene hoorde zeggen dat er € 20,- in zat. Betrokkene heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hijzelf dan wel MJ de preciosa-enveloppe van P uit de kluis heeft gehaald en wie van hen die enveloppe heeft geopend en dat zowel hij als MJ de preciosa-enveloppen altijd openscheuren en niet openknippen.
3.5. De Raad merkt voorts op dat de badmeesters V en W blijkens de toegangs-registratie ongeveer vijf minuten eerder in de P.I. zijn binnengekomen dan betrokkene en MJ. Ingevolge de verklaringen van betrokkene en MJ, hebben zij na binnenkomst eerst gezamenlijk met V en W koffie gedronken in het kantoor en is MJ een half uur na binnenkomst naar de visitatieruimte gegaan alwaar de kluis zich bevindt. Vijf minuten later heeft betrokkene zich bij hem gevoegd en trof hij, naar door MJ is bevestigd, de sleutel al in het slot van de kluisdeur aan. Betrokkene, MJ en de overige aanwezige badmeesters, hebben allen verklaard dat zij de sleutel van de kluis niet uit het kantoor hebben meegenomen, noch in het slot van de kluisdeur hebben gestoken. Gelet op het feit dat alle badmeesters beschikten over een sleutel van het kantoor en zodoende over de sleutel van de kluis konden beschikken, valt op grond van het vorenstaande niet uit te sluiten dat ook een ander dan betrokkene de preciosa-enveloppe met het geldbedrag van € 300,- uit de kluis heeft weggenomen.
3.6. Ook anderszins zijn er naar het oordeel van de Raad geen concrete aanwijzingen die bevestigen dat betrokkene op 27 mei 2003 een bedrag van € 300,- heeft weggenomen. Uit de enkele omstandigheid dat betrokkene die ochtend rond 11.00 uur de P.I. gedurende ruim een uur ongeoorloofd heeft verlaten, kan niet de conclusie worden getrokken dat aannemelijk is dat betrokkene het geld heeft ontvreemd. Evenals de rechtbank acht de Raad door betrokkene voldoende overtuigend toegelicht dat noch de gegevens van zijn bankrekening op en omstreeks 27 mei 2003, noch de gegevens van de uit de geding-stukken gebleken geldtransacties met betrekking tot zijn huurschuld, een indicatie geven voor de conclusie dat betrokkene € 300,- tot zijn beschikking had die niet van zijn bankrekening afkomstig waren. Tenslotte ziet de Raad ook in het gegeven dat betrokkene wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn ongeoorloofde afwezigheid op 27 mei 2003 en aanvankelijk geen helderheid heeft gegeven ter zake van zijn huurschuld, geen concrete aanwijzing dat hij zich het geldbedrag heeft toegeëigend.
3.7. De Raad concludeert dat uit het geheel van de gebeurtenissen tezamen bezien niet de overtuiging kan worden verkregen dat betrokkene het ten laste gelegde plichtsverzuim heeft gepleegd.
4. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Betrokkene heeft de Raad verzocht om appellant te veroordelen tot vergoeding van door hem geleden en nog te lijden schade. Als schadeposten heeft betrokkene onder meer genoemd: schade die hij heeft geleden als gevolg van het uitblijven van bezoldiging, kosten van de advocaat in verband met buitengerechtelijke juridische hulpverlening, immateriële schade, kosten van paramedische hulpverlening en deurwaarderskosten. Gezien de omvang van deze vordering kan de Raad de schadevergoeding thans nog niet vaststellen. Zodoende zal de Raad ter voorbereiding van een nadere uitspraak met betrekking tot de vaststelling van de omvang van de schade die betrokkene lijdt, met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropenen. De gedingstukken worden hiertoe in handen gesteld van de voorzitter.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. Kosten van bezwaar en beroep zijn reeds door de rechtbank voor vergoeding toegewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak betreffende het verzoek om de schadevergoeding;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht van € 422,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
HD