Home

Centrale Raad van Beroep, 19-02-2008, BC5103, 06-7352 WWB

Centrale Raad van Beroep, 19-02-2008, BC5103, 06-7352 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 februari 2008
Datum publicatie
26 februari 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BC5103
Zaaknummer
06-7352 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing bijstandsuitkering. Betrokkene heeft haar hoofdverblijf niet in de gemeente Groningen.

Uitspraak

06/7352 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 24 november 2006, 06/1350 en 06/1491 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)

Datum uitspraak: 19 februari 2008

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 8 januari 2008, waar partijen niet zijn verschenen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

Appellante heeft tot 1 april 2002 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ontvangen. Op 28 april 2006 heeft zij wederom een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.

Bij besluit van 28 juni 2006 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante haar hoofdverblijf niet in de gemeente Groningen heeft. De besluitvorming berust op het rapport van de afdeling Sociale Zaken en Werk van de gemeente Groningen van 9 juni 2006 waarin wordt aangegeven dat appellante sinds de brand in de woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats] in 2003 feitelijk verblijft in een stacaravan op de camping te [naam camping] in de gemeente [gemeente].

Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2006 ongegrond verklaard.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 17 oktober 2006 ongegrond verklaard.

Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

De Raad stelt voorop dat de te beoordelen periode in het geval van een aanvraag om bijstand de periode bestrijkt vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt aangevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Het voorgaande betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 28 april 2006 tot en met 28 juni 2006.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek. De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de WWB dient naar vaste rechtspraak van de Raad te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

Naar het oordeel van de Raad bieden de onderzoeksbevindingen, waarvan met name de tijdens het huisbezoek op 29 mei 2006 door appellante afgelegde verklaring een toereikende grondslag voor het standpunt van het College dat appellante ten tijde in geding haar hoofdverblijf niet in de gemeente Groningen had. Zo heeft appellante gesteld in de stacaravan te eten en te slapen en dat gas en elektriciteit in de woning in [woonplaats] niet zijn aangesloten. Tevens werd bij het huisbezoek een grote hoeveelheid opgeslagen meubilair in de woning aangetroffen zodat appellante de woning niet kon betrekken.

Aan het oordeel van de Raad kan niet afdoen de mogelijke intentie van appellante weer naar de gemeente Groningen terug te keren zodra de woning weer bewoonbaar zal zijn. Dat geldt eveneens voor het feit dat appellante gedurende een groot deel van de week overdag werkzaam is in de betreffende woning in [woonplaats].

Appellante kon ten tijde in geding een eventuele aanspraak op bijstand dan ook niet jegens het College geldend maken.

Uit het voorgaande volgt dat het College op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante in de periode van 28 april 2006 tot en met 28 juni 2006 geen woonplaats had in de gemeente Groningen, zodat de aanvraag om bijstand terecht is afgewezen.

De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en R.H.M. Roelofs en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2008.

(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.

(get.) W. Altenaar.

AR