Centrale Raad van Beroep, 29-05-2008, BD3213, 07-5165 WIA
Centrale Raad van Beroep, 29-05-2008, BD3213, 07-5165 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 mei 2008
- Datum publicatie
- 5 juni 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2008:BD3213
- Zaaknummer
- 07-5165 WIA
- Relevante informatie
- Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01], Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01] art. 6, Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01] art. 24
Inhoudsindicatie
Met het nadere besluit is volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant inzake het uitkeringspercentage. Geen procesbelang. Hoogte dagloon.
Uitspraak
07/5165 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 augustus 2007, 06/4330 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 29 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H. Cornelis, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2008. Voor appellant is verschenen A.M.M. Schalkwijk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Voor betrokkene is verschenen mr. Cornelis, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 28 april 2006 heeft appellant betrokkene, geboren [in] 1981, met ingang van 12 mei 2006 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten toegekend naar een (verhoogd) dagloon van € 29,74.
Bij besluit van 15 november 2006 heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 28 april 2006 gegrond verklaard. Bij dit besluit heeft appellant betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en het dagloon waarnaar zijn zogeheten IVA-uitkering wordt berekend, vastgesteld op € 63,19.
Bij de vaststelling van het dagloon is appellant uitgegaan van de loongegevens van de werkgevers van betrokkene in de periode van 3 november 2003 tot en met 16 april 2006. Betrokkene is van 3 november 2003 tot 4 december 2003 werkzaam geweest voor Efor Employment B.V. (hierna: Efor). In de periode van 24 november 2003 tot 16 mei 2004 is betrokkene werkzaam geweest voor Tempo-Team Werknet B.V. (hierna: Werknet). Laatstgenoemde datum is de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkene. Uitgegaan is van een bij Efor ontvangen loon van € 22,05 en van een bij Werknet ontvangen loon van € 6.534,57, totaal € 6.556,62. Dit totaalbedrag is gedeeld door 120, het aantal dagloondagen gelegen in de aangiftetijdvakken van 3 november 2003 tot en met 16 april 2004. Het op basis hiervan verkregen dagloon van € 54,64 heeft appellant met toepassing van artikel 5 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit) verhoogd tot € 63,19.
Tegen het besluit van 15 november 2006 heeft betrokkene beroep ingesteld, omdat hij zich niet kon verenigen met het vastgestelde dagloon en met het in dit besluit vermelde uitkeringspercentage van 70.
Hangende het beroep heeft appellant onderkend dat hij bij zijn besluit van 15 november 2006 een onjuist uitkeringspercentage heeft gehanteerd. Bij besluit van 18 januari 2007 heeft appellant het uitkeringspercentage vastgesteld op 75 in plaats van 70%. Het besluit vermeldt dat het dagloon niet is gewijzigd.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het besluit van 18 januari 2007.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen omtrent het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 15 november 2006 en het besluit van 18 januari 2007 vernietigd en bepaald dat appellant een nader besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
In haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en betrokkene als eiser, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“2.4 Hoewel verweerder ter zitting een uitgebreide motivering heeft gegeven voor de door hem gehanteerde berekening van het dagloon van eiser, is de rechtbank niet in staat vast te stellen of de feiten welke aan deze berekening ten grondslag liggen, juist zijn. In dit verband wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd hoe het aantal dagloondagen is vastgesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de discussie over de hoogte van het inkomen van eiser, verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van het door hem gehanteerde inkomen dient te worden uitgegaan bij de berekening van het dagloon. De stelling van verweerder dat is uitgegaan van het inkomen dat door de werkgever aan verweerder is doorgegeven, is daartoe onvoldoende, aangezien de rechtbank uit de gedingstukken niet heeft kunnen opmaken hoe dit bedrag zich verhoudt tot de door eiser overgelegde jaaropgaven.
Gelet op het voorgaande komt het de rechtbank geraden voor dat verweerder in een nieuw te nemen besluit op bezwaar, onder vermelding van de (wettelijke) grondslag, inzichtelijk maakt hoe het aantal dagloondagen en het voor de berekening van het dagloon gehanteerde inkomen van eiser zijn vastgesteld. De rechtbank benadrukt dat vooralsnog niet valt na te gaan of verweerder de formule zoals neergelegd in artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 6, eerste lid, van het Besluit dagloonregels met de juiste gegevens heeft toegepast, hetgeen voorwaarde is om de juistheid van het berekende dagloon te kunnen vaststellen. Het verdient voorts aanbeveling aandacht te besteden aan de gehanteerde referteperiode, nu ook deze door eiser gemotiveerd is betwist en ter zitting daarover evenmin duidelijkheid is ontstaan.
2.5 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij het bestreden besluit de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb geschonden zijn en dat dit besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond. Gelet op de samenhang met het bestreden besluit treft de vernietiging ook het besluit van
18 januari 2007, waarbij het bestreden besluit is gewijzigd. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.”
Appellant heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
Betrokkene heeft zich achter deze uitspraak geschaard en daarbij nogmaals gewezen op de discrepantie tussen de jaaropgaven die hij van Werknet heeft ontvangen en de loongegevens van deze werkgever waarvan appellant is uitgegaan.
De Raad overweegt allereerst dat naar zijn oordeel er geen grond was voor de rechtbank om het beroep van appellant mede gericht te achten tegen het besluit van 18 januari 2007. Bij dit besluit is uitsluitend het uitkeringspercentage gewijzigd. Het dagloon is niet gewijzigd. Evenmin ligt aan dit besluit een nieuwe berekening van het dagloon ten grondslag. Met het besluit van 18 januari 2007 is dan ook volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van appellant inzake het uitkeringspercentage. Dit betekent tevens dat appellant geen belang meer had bij een beoordeling van het besluit van 15 november 2006, voor zover betrekking hebbende op het uitkeringspercentage van 70. Zijn belang bij het door hem ingestelde beroep was nog uitsluitend gelegen in een beoordeling van het vastgestelde dagloon.
Met betrekking tot het oordeel van de rechtbank omtrent het vastgestelde dagloon overweegt de Raad het volgende.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bepaalt dat onder dagloondagen wordt verstaan: maandag tot en met vrijdag.
Artikel 1, aanhef en onder o, van het Besluit bepaalt dat onder aangiftetijdvak wordt verstaan: een tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft.
Artikel 24 van het Besluit luidt als volgt:
1. Op het loon, dat is genoten in aangiftetijdvakken voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking treedt en voorafgaande aan de dag, waarop artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen in werking treedt, blijven de bepalingen van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van artikel 48, derde lid, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen van toepassing.
2. Indien de werknemer in de aangiftetijdvakken in refertejaren gelegen vóór 1 januari 2007 loon heeft genoten, waarin bedragen aan vakantiebijslag en van extra periodiek salaris zijn opgenomen, blijft artikel 3, eerste lid, voor de dagloonberekening buiten aanmerking en wordt het dagloon berekend door het loon, dat de werknemer heeft genoten in het refertejaar te delen door 261.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing voor de dagloonberekening, bedoeld in artikel 2, zesde lid, 6, tweede lid, en 11, eerste en tweede lid, met dien verstande, dat daarbij alleen het loon, dat de werknemer heeft genoten in aanmerking wordt genomen.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad stelt vast dat het refertejaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder q, van het Besluit in het geval van betrokkene loopt van 17 april 2003 tot en met 16 april 2004.
Betrokkene is een starter als bedoeld in artikel 6 van het Besluit. Hij is op 3 november 2003 gestart met het verrichten van werkzaamheden. In de periode van 3 november 2003 tot 16 mei 2004 zijn er 6 volledige aangiftetijdvakken van vier weken. Het laatste volledige aangiftetijdvak liep tot en met 16 april 2004. In verband met het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder k, van het Besluit betekent dit dat er in de periode van 3 november 2003 tot en met 16 april 2004 120 dagloondagen zijn. Dat appellant niet op alle dagloondagen heeft gewerkt, in het bijzonder niet bij Efor, maakt dit niet anders. De Raad vermag dan ook niet in te zien waarom het aantal dagloondagen onvoldoende inzichtelijk is.
Met betrekking tot de door appellant gehanteerde loongegevens overweegt de Raad allereerst dat niet in geschil zijn de gegevens verstrekt door Efor. Voorts overweegt de Raad dat, gelet op artikel 24 van het Besluit, het te dezen dient te gaan om het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (SV-loon) dat betrokkene in meergenoemde periode daadwerkelijk heeft genoten/ontvangen. Opgebouwde reserveringen in de aangiftetijdvakken, voor zover niet ontvangen, blijven dan ook buiten beschouwing. Met inachtneming hiervan blijkt uit de gedingstukken genoegzaam dat appellant van het juiste SV-loon is uitgegaan. Het bedrag van € 6.534,57 (gedingstuk 19.2) komt overeen met de door betrokkene in eerste aanleg overgelegde salarisspecificaties onder aftrek van de premie aanvullende verzekering Ziektewet. Dat er mogelijk een discrepantie bestaat met de door betrokkene ontvangen jaaropgaven van Werknet kan niet leiden tot het oordeel dat van een onjuist loon is uitgegaan. Beslissend is het SV-loon dat de werkgever heeft opgegeven in de relevante aangiftetijdvakken. Ook met betrekking tot de loongegevens volgt de Raad de rechtbank dan ook niet.
De Raad komt derhalve tot het oordeel dat appellant op goede gronden tot het verhoogde dagloon van € 63,19 per 12 mei 2006 is gekomen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking en het inleidend beroep, voor zover betrekking hebbend op het vastgestelde dagloon, alsnog ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
Verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van 15 november 2006, voor zover betrekking hebbende op het gehanteerde uitkeringpercentage, niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 november 2006 voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2008.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
IJ