Home

Centrale Raad van Beroep, 07-08-2008, BE9118, 06-4700 AW

Centrale Raad van Beroep, 07-08-2008, BE9118, 06-4700 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 augustus 2008
Datum publicatie
25 augustus 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BE9118
Zaaknummer
06-4700 AW

Inhoudsindicatie

Functie-indeling. Geen reden om het besluit niet te baseren op het advies van de bezwarencommissie. Deugdelijke analyse van de werkafspraken. Terughoudende toetsing van de Raad.

Uitspraak

06/4700 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2006, 04/2547 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: college)

Datum uitspraak: 7 augustus 2008

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.C. Vercammen, verbonden aan Leeuwendaal advies bv, en drs. R.J.E. Boermeester, werkzaam bij de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Op verzoek van appellant is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [getuige], huidig leidinggevende van appellant, wonende te [G.].

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Als medewerker in dienst van de toenmalige gemeente Nuenen heeft appellant in 2001 gesolliciteerd naar de functie van technisch hoofdmedewerker van de sector Grondgebiedzaken, afdeling Ontwikkeling, cluster Ruimtelijke Ontwikkeling (hierna: technisch hoofdmedewerker). Bij besluit van 22 februari 2002 is hij in die functie geplaatst en is hij ingedeeld (gebleven) in schaal 10 van de toepasselijke bezoldigingsverordening. Het bezwaar tegen die indeling is gegrond verklaard bij besluit van 19 december 2002; het besluit van 22 februari 2002 is daarbij ingetrokken en tevens is besloten op grond van een bij het besluit van 19 december 2002 gevoegd plan van aanpak opnieuw over de indeling van appellants werkzaamheden te beslissen. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de, bij het besluit van 19 december 2002 vermelde, mogelijkheid tegen dat besluit beroep in te stellen.

1.2. Op basis van een analyse van de met betrekking tot appellants werkzaamheden opgestelde zogenoemde werkafspraken is appellant bij besluit van 11 april 2003 ingepast in de organieke functie van beleidsmedewerker, schaal 10. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op basis van een advies van J. Noldes, adviseur bij Buitenhek & van Doorn Consultancy, van 25 maart 2004, is appellants bezwaar bij besluit van 22 juni 2004, bekend gemaakt bij brief van 15 juli 2004, (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard en is het besluit van 11 april 2003 ingetrokken; appellants werkafspraken zijn alsnog met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 ingepast in de organieke functieomschrijving van technisch hoofdmedewerker en appellant is met terugwerkende kracht tot laatstgenoemde datum ingepast in de organieke functie van technisch hoofdmedewerker.

2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Voor zover hier van belang heeft appellant aangevoerd dat de procedure niet correct is gevolgd omdat de gemeentesecretaris ten onrechte geen beroep heeft gedaan op de waarderingscommissie als bedoeld in de Regeling Functiebeschijving en -waardering gemeente Nuenen, eerste wijziging (hierna: Regeling). Voorts heeft appellant aangevoerd dat de organieke functie van senior beleidsmedewerker, schaal 10a, van toepassing is op zijn, in de werkafspraken beschreven, werkzaamheden en dat deze werkzaamheden vanaf 1 december 1998 ongewijzigd zijn gebleven.

2.2. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak de eerste twee grieven verworpen; verder heeft zij geoordeeld dat de keuze van de ingangsdatum van 1 januari 2001 onjuist is en dat niet kan worden gekozen voor een datum die na 1 december 1998 is gelegen; zij heeft het college opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tot slot is een bepaling gegeven over de vergoeding aan appellant van het griffierecht.

3. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank over de indeling van zijn werkafspraken in de organieke functie van technisch hoofdmedewerker. Hij behoudt bezwaren tegen zowel de indeling als zodanig, als tegen de wijze waarop deze indeling, zonder juiste toepassing van de Regeling, tot stand is gekomen.

De functie moet zijns inziens worden ingedeeld in de organieke functie van senior beleidsmedewerker. Weliswaar kunnen naar zijn mening de werkzaamheden als projectleider wel worden ingedeeld in de functie van technisch hoofdmedewerker, maar dat geldt niet voor de door hem verrichte beleidswerkzaamheden.

4. Het college acht, gelet op de inhoud van de organieke functie van technisch hoofdmedewerker, de indeling van appellants werkzaamheden in die organieke functie juist. Onder verwijzing naar het onder 1.2 bedoelde advies verwerpt het college het standpunt van appellant dat die werkzaamheden beleid(sontwikkeling) betreffen als bedoeld in de organieke functie van senior beleidsmedewerker. Het college blijft van mening dat de in de Regeling bedoelde waarderingscommissie niet behoefde te worden ingeschakeld omdat geen sprake is van een te waarderen nieuwe organieke functie.

5. De Raad overweegt naar aanleiding van deze standpunten van partijen het volgende.

5.1. Gegeven de in rechte onaantastbaar geworden beslissing van 19 december 2002 stond het college voor de taak met toepassing van het bij dat besluit gevoegde plan van aanpak de werkzaamheden van appellant, neergelegd in de op grond van dit plan op 31 januari 2003 vastgestelde werkafspraken, in te delen in een organieke functie die voorkomt in het bij de Regeling behorende functieboek, dan wel, bij het ontbreken van een passende organieke functie, in een in dat functieboek op te nemen nieuwe organieke functie. In dat laatste geval zou inschakeling nodig zijn van de in de Regeling bedoelde waarderingscommissie en zou ook verder aan het gestelde in de Regeling toepassing gegeven moeten worden.

5.2. De Raad ziet geen reden waarom het college zich bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht baseren op het advies van de bezwarencommissie, die zich op haar beurt mocht laten adviseren door de onder 1.2 vermelde deskundige. Er is sprake geweest van een deugdelijke analyse van de (ook door appellant onderschreven) werkafspraken en tegen de toegekende scores voor de zogenoemde gezichtspunten heeft appellant, ook in hoger beroep, geen onderbouwde grieven geuit. De Raad merkt op dat een toetsing daarvan door de rechter volgens zijn vaste rechtspraak (CRvB 4 januari 2007, LJN AZ6768 en TAR 2007, 67) overigens terughoudend zou zijn.

5.3. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 11 terecht vastgesteld dat de vervolgens - zoals ook is beschreven in het plan van aanpak - gemaakte vergelijking van de aan de werkzaamheden van appellant toegekende scores laat zien dat die identiek zijn aan de scores in de waardering van de organieke functie van technisch hoofdmedewerker, zijnde een functie die ook wat beschreven taken betreft aansluit bij de inhoud van de functie van appellant. Daarmee wordt niet toegekomen aan de in het plan van aanpak beschreven situatie dat er een nieuwe organieke functiebeschrijving moet worden toegevoegd aan het functieboek. De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat in het advies van de deskundige voldoende onderbouwd is dat op de werkzaamheden van appellant niet van toepassing is de organieke functie van senior beleidsmedewerker. Doelstelling van die functie is immers het opstellen van beleidsvoorstellen en beleidsnota’s en het (mede) ontwikkelen en (mede) beheren van het beleidsterrein. Het gaat dan om visie ontwikkelen voor langere termijn, een breed terrein en grensoverschrijdend naar andere vakdisciplines.

Dat is bij de functie van appellant niet aan de orde.

5.4. Hetgeen de ter zitting gehoorde getuige over aard, inhoud en niveau van de functie van appellant naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. In de eerste plaats wordt daarover overwogen dat die getuige eerst na de data van de besluiten die hier aan de orde zijn, (in een andere setting) leidinggevende is geworden van appellant. In zijn voorafgaande functie bij Financiën had de getuige slechts zicht op bepaalde werkzaamheden van appellant en niet op zijn gehele functie. Verder merkt de Raad op dat volgens vaste rechtspraak (CRvB 14 maart 2002, LJN AE8913 en TAR 2002, 106) in het algemeen in het kader van functiewaardering aan verklaringen van de directe chef niet meer dan indicatieve betekenis toekomt.

6. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover door appellant aangevochten, moet worden bevestigd.

7. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) M.B. de Gooijer.

HD

17.07